Search





CATEGORIES


We found 1 book

We found 38 news items

We found 1 book

Trends
De wereld in 2023
Paperback, in-8, 90 pp., illustraties


Trends@ wikipedia
€ 10.00

We found 38 news items

nws
De politieke toekomstdroom van N-VA-voorzitter Bart De Wever is de hereniging van Vlaanderen en Nederland in een nieuwe, confederale staat. Dat zegt hij in Trends Talk op Kanaal Z.
ID: 202107202061
Noot Lucas Tessens: Van de ene onderdrukking naar de andere, zeg ik dan. Ken uw geschiedenis.
Trends
Wim Verhoeven (°1969) wordt nieuwe hoofdredacteur van Trends
ID: 202008172541
Land: BEL
IndexBox
World - Crude Palm Oil - Market Analysis, Forecast, Size, Trends And Insights
ID: 202001171579


Latest Report Update: Jan 17, 2020

Following info from Wiki:
In 2016, the global production of palm oil was estimated at 62.6 million tonnes, 2.7 million tonnes more than in 2015. The palm oil production value was estimated at $US39.3 billion in 2016, an increase of $US2.4 billion (or +7%) against the production figure recorded in the previous year. Between 1962 and 1982 global exports of palm oil increased from around half a million to 2.4 million tonnes annually and in 2008 world production of palm oil and palm kernel oil amounted to 48 million tonnes. According to FAO forecasts by 2020 the global demand for palm oil will double, and triple by 2050.
Indonesia is the world's largest producer of palm oil, surpassing Malaysia in 2006, producing more than 20.9 million tonnes, a number that has since risen to over 34.5 million tons (2016 output). Indonesia expects to double production by the end of 2030. At the end of 2010, 60% of the output was exported in the form of crude palm oil. FAO data shows production increased by over 400% between 1994 and 2004, to over 8.7 million metric tonnes.

In 2018–2019 world production of palm oil 73.5 mln tonnes.
Land: IDN
One Earth Future
ANNUAL RISK of COUP REPORT 2019
ID: 201904009998


Overview:
The goals of this first ever Annual Risk of Coup Report are two-fold. First, it provides an in-depth global and regional look at the likelihood of coup events for 2019 based on a combination of quantitative forecasting and qualitative analysis of specific coup-prone states. Examining historical trends, it provides analyses on the risk of coup events and the geographic hotspots for the coming year. This information is further broken down regionally by examining Asia, the Americas, and Africa individually. These regions represent the most recent hotspots for coup events, thus warranting a closer look at the most coup prone countries for 2019 and the reasons why they are more likely to face a coup attempt.

Second, our forecast and analysis are not meant to supplant incredibly important regional and political expertise surrounding coups and political instability, but to add to it by using a different kind of tool-kit for forecasting future coup risk. Coups, and political instability broadly, are unique, and no single quantitative forecast will provide perfect information about the risk governments face going into the future. Knowing this, we can still utilize historical trends in coup events alongside social, environmental, political, and economic data to identify the conditions in which individual coup plotters will make decisions.

Key Findings:
Coup events (both attempts and successes) have declined considerably over the past two decades.
Even though coup events have declined globally, Sub-Saharan Africa has experienced a disproportionate number of coup events in the post-2000 time period. Roughly 70 percent of all coup events since 2000 have taken place in this region.
Greater democratization has changed the nature of coups. Less consolidated democracies face higher forecasted risks for a coup attempt, while elections were found to be triggers of coup risk.
The global forecasted risk of at least one coup attempt in 2019 fell to nearly 80 percent, compared to more than 90 percent in 2018.
Sub-Saharan Africa saw a decrease in the forecasted risk of at least one coup attempt in 2019 but remains comparatively high at roughly a 55 percent probability of at least one coup attempt.
Burkina Faso, Guinea Bissau, Burundi, Mauritania, and Somalia are forecasted to be the top 5 most at risk countries for at least one coup attempt in 2019.
Across Asia, the Americas, and Africa, a history of coups, infant mortality rate, GDP per capita, and length of democracy, time since last incumbent electoral loss, and population size were found to be the biggest drivers of coup risk.
Qualitative assessment of at-risk countries within Asia, the Americas, and Africa found that each region contained diverse causes of political instability and unique drivers of coup-risk. Consequently, each region requires a tailored approach to mitigating coup risk for the most at-risk countries.
Given the unexpected failed coup in Gabon on January 7th, 2019, quantitative forecasting alone may not capture the full extent to which countries may risk a coup. The analysis of three low-risk African countries highlights that expert knowledge is necessary to bridge the gap between macro-quantitative forecasting and the potential micro-dynamics driving coup risk.
persbericht RMG
Marie-Therèse De Clerck (92) overleden. R.I.P.
ID: 201804170488
17 april 2018
In de nacht van maandag op dinsdag overleed in Moorslede Mevrouw Marie-Therèse De Clerck, echtgenote van Dr. Jur. Willy De Nolf. Dat deelt de familie De Nolf mee. Mevrouw De Nolf werd 92 jaar en is medestichter van de NV Roularta. In 1954 richtte zij samen met haar echtgenoot, voorheen advocaat aan de balie van Kortrijk en overleden in 1981, de vennootschap op. Die omvatte in eerste instantie De Roeselaarse Weekbode en Advertentie, het eerste een betalend weekblad, het tweede een gratis huis-aan-huis bedeelde krant.

Uit de Weekbode kwam later de Krant van West-Vlaanderen. Uit Advertentie ontstond de groep E3, later De Streekkrant en de Roularta-afdeling Gratis Pers, op de dag van vandaag Roularta Local Media. In 1971 stond Mevrouw De Nolf mee aan de wieg van het eerste nieuwsmagazine van het land en na Knack Magazine richtte zij mede Trends op.

Mevrouw De Nolf was vanaf de pioniersjaren en decennia lang binnen Roularta verantwoordelijk voor het personeelsbeleid en de infrastructuur van het bedrijf. De drie grote vestigingen van Roularta Media Group (Roeselare, Zellik en het Brussels Media Centre) dragen haar signatuur.

Mevrouw De Nolf laat twee kinderen, acht kleinkinderen en eenentwintig achterkleinkinderen na. Haar kinderen Rik en Caroline huwden met Lieve en Leo Claeys, de jongste kinderen van Louis Claeys uit Zedelgem. Rik en Leo zouden 25 jaar lang samenwerken als afgevaardigd-bestuurders terwijl Mevrouw De Nolf, na de vroegtijdige dood van haar echtgenoot in 1981 voorzitter was van de groep tot in 1998. Daarna trok zij zich geleidelijk terug uit het actieve beleid van de onderneming. Haar zoon Rik De Nolf werkte van 1972 tot eind 2015 als CEO van het bedrijf en is nu Voorzitter van de Raad van Bestuur.
Land: BEL
Persbericht Roularta
Roularta brengt bindend bod uit op Sanoma-magazines en verankert zich in print
ID: 201801170108



Het beursgenoteerde Roularta Media Group heeft een bindend bod uitgebracht op de Belgische Sanoma-titels met uitzondering van de woonbladen. Het pakket omvat de weekbladen Libelle/Femme d’Aujourd’hui (CIM 245.504 exemplaren) en Flair N/F (CIM 74.222 exemplaren), de maandbladen Feeling/Gaël (CIM 69.132 exemplaren) en de magazines La Maison Victor, Communiekrant, Loving You en She Deals. De websites (met o.a. flair.be en libelle.be met respectievelijk 804.135 en 600.841 real users/maand volgens CIM), line extensions en social mediakanalen van deze titels zijn eveneens in het bod opgenomen. De totale 2017 omzet van deze merken bedraagt circa 78 miljoen euro voor een overnameprijs (inclusief pensioen- en abonnementenverplichting) van 33.7 mio euro.

De (offline/online) doelgroepen van die mediamerken zijn uitgesproken vrouwelijk en dus een mooie aanvulling op de reeds bestaande andere hoogkwalitatieve doelgroepen die bereikt worden via de huidige magazinemerken van Roularta (Knack, Le Vif, Trends, Sportmagazine, Nest, Plus Magazine enz.).

Naar aanleiding van deze belangrijke transactie, verkoopt Roularta de titels “Ik ga Bouwen/ Je vais Construire” voor een prijs van 1 miljoen euro aan Sanoma, die in mindering komt van de overnameprijs voor de Sanoma titels. Het zijn titels die aansluiten bij het portfolio woon- en decobladen van Sanoma.

Roularta wil door deze consolidatie en dankzij de synergie met de magazinemerken van de groep, zorgen voor de continuïteit en de multimediale groei van deze titels.
Indien het bod goedgekeurd wordt door Sanoma, zal de transactie voorgelegd worden aan de Belgische mededingingsautoriteiten .

Vooruitzichten

In 2017 heeft Roularta Media Group te maken gehad met een daling van de reclamebestedingen, met de kosten van de investeringen in de lancering van nieuwe projecten zoals het e-commerceplatform Storesquare en met andere éénmalige kosten. Roularta verwacht dan ook een negatieve EBIT. Voor het boekjaar 2017 wordt geen dividend voorzien.

In 2018 zorgen lagere kosten, de nieuwe 50% participatie in Mediafin (Tijd/Echo), de recente acquisities Landleven (Nederland) en Sterck (Antwerpen en Limburg) en de andere nieuwe activiteiten, voor een positieve bijdrage.

Daarenboven wordt voor 2018 verwacht dat een belangrijke meerwaarde wordt geboekt van ongeveer 145 miljoen euro op de aandelen Medialaan, na de closing van de transactie in het eerste kwartaal.

Vanaf 2019 dalen voor Roularta de financiële kosten met ongeveer 4,5 miljoen door de terugbetaling van een obligatielening van 100 miljoen euro en dalen de leasingkosten met ongeveer 9 miljoen door de afronding van de Econocom-contracten.

Roularta Media Group heeft belangrijke toekomstkeuzes gemaakt door in te zetten op consolidatie en innovatie binnen het kader van haar kernactiviteiten. Na het afstaan van de Medialaan 50%-participatie aan de Persgroep is de beoogde mogelijke overname van de Sanoma-titels, naast de investering in Mediafin en de andere recente overnames, een belangrijke aanzet om ook de komende jaren verder een gezonde groei te realiseren.


aandeelhouders RMG

Uit het persbericht van Sanoma Group, Helsinki:
“We have now finalized our major portfolio restructuring in our Media business in the Netherlands and Belgium with the divestment of the Dutch SBS TV business last year, and now the Belgian women’s magazine titles. The Belgian magazine titles will have more synergies with RMG than with our Dutch magazine business and that will give these titles and the team working on them better prospects for future development. Our remaining magazine and online portfolio predominantly in the Dutch market has good market positions, which provide excellent opportunities for continued success,” says Susan Duinhoven, President and CEO of Sanoma.
Land: BEL
wiki
PAN renaît
ID: 201703111267
PAN était un hebdomadaire satirique belge en langue française paraissant le mercredi à Bruxelles. Le 11 mars 2017, son propriétaire a annoncé sa reparution à partir du 15 avril 2017. Il paraîtra désormais le vendredi.

Créé en 1945 sur le modèle du Canard enchaîné dont il avait gardé les couleurs, le rouge et le noir, mais en quatre pages seulement, Pan paraissait le mercredi et abordait avant tout les questions politiques belges sous l'angle de la satire. Au contraire du Canard, toutefois, les journalistes de Pan ne signaient leurs articles que d'un pseudonyme - comportant le mot "pan" (Pandémonium, Pantalon, Pandecte, Pan Bagnat, etc.) Parmi les fondateurs, le chansonnier Léo Campion, libre-penseur, anarchiste et franc-maçon. Mais celui-ci dut assez vite se séparer du journal, sa carrière de chansonnier l'emmenant à Paris.

Cependant, en partant, Léo Campion léguait à Pan un esprit irrévérencieux qui ne quitta jamais le journal. Malgré cela, ou sans doute à cause de cela, les hommes politiques se plongeaient tous les mercredis dans les quatre pages de Pan où foisonnaient les caricatures, les plaisanteries et les jeux de mots (certains inspirés par le dialecte bruxellois, ce qui les rendait compréhensibles d'une catégorie restreinte d'initiés). Dans ses dernières années, Pan dut affronter une dissidence qui se mit à publier Père Ubu. Sans doute, pour garder sa prééminence, Pan se mit alors à organiser chaque année la cérémonie de remise des "Pandores", des prix qui allaient aux diverses têtes de turc que le journal s'était choisies. C'est de bonne grâce que les victimes se pressaient à cette parodie des Oscars et autres Césars, car être cité dans Pan était un brevet de célébrité. Ce phénomène est le même que celui qui faisait se précipiter la classe politique et le public sur le Pourquoi Pas?, autre hebdomadaire satirique, représentatif d'une presse belge qui n'avait pas encore subi l'influence du style "international".

En 2004, Pan fut racheté par Dominique Janne. Il se sépara rapidement du rédacteur en chef André Gilain, et le journal redéfinit sa ligne éditoriale avec l'arrivée de Nicolas Crousse, un ex-journaliste du quotidien progressiste Le Matin disparu en 1998. Par la suite, Crousse laissera sa place de rédacteur en chef à Thomas-Pierre Gerard.

Le 14 mai 2010, l'hebdomadaire belge Trends-Tendances annonçait le rachat de Pan par son concurrent Père Ubu et la fusion des deux titres en un seul, à savoir Père Ubu, sous le slogan "Père UBU, l'hebdo qui fait PAN dans le mille tous les jeudis". Le titre se modifia ensuite en "Père Ubu - Pan"

Le 11 mars 2017, le propriétaire des marques Père Ubu et Pan a annoncé qu'il mettait fin à l'hebdo Ubu-Pan qu'il n'était « jamais parvenu à débarrasser […] de cette image d’extrême droite anti-PS et anti-immigrés » et qu'il relançait le magazine PAN, désormais aussi en numérique, à partir du 15 avril, sous la direction de l'écrivain, blogueur, chroniqueur et scénariste Marcel Sel.

voir notre collection Pan et le livre sur l'histoire de Pan


Pan selon le CRISP
Council of Europe
MSI-MED (2016)09rev2 - Recommendation CM/Rec(2017x)xx of the Committee of Ministers to member states on media pluralism and transparency of media ownership - Second revised draft
ID: 201609201696
MSI-MED (2016)09rev2
Recommendation CM/Rec(2017x)xx of the Committee of Ministers to member states on media pluralism and transparency of media ownership
Second revised draft
Preamble

1. Media freedom and pluralism are crucial components of the right to freedom of expression, as guaranteed by Article 10 of the Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms (ETS No. 5, hereinafter “the Convention”). They are central to the functioning of a democratic society as they help to ensure the availability and accessibility of diverse information and views, on the basis of which individuals can form and express their opinions and exchange information and ideas.
2. The media play essential roles in democratic society, by widely disseminating information, ideas, analysis and opinions; acting as public watchdogs, and providing forums for public debate. In the present multi-media ecosystem, these roles continue to be fulfilled by traditional media, but are also increasingly performed by other media and non-media actors, from multinational corporations to non-governmental organisations and individuals.
3. Pluralist democratic societies are made up of a wide range of identities, ideas and interests. It is imperative that this diversity can be communicated through a range of independent and autonomous channels and outlets, thus creating an informed society, contributing to mutual understanding and fostering social cohesion.
4. Different types of media, along with different genres or forms of editorial content or programming contribute to diversity of content. Although content focusing on news and current affairs is of most direct relevance for fostering an informed society, other genres are also very important. Examples include cultural and educational content and entertainment, as well as content aimed at specific sections of society, such as local content.
5. In the present multi-media environment, online media and other internet platforms enable access to a growing range of information from diverse sources. This transformation in how media content is made available and used creates new opportunities for more and more people to interact and communicate with each other and to participate in public debate.
6. This technological evolution also raises concerns for media pluralism. While variety in media sources and types can be instrumental in enhancing diversity of media content and exposure to such diversity, it does not of itself guarantee it. Individuals still have to select what media to use and what content to watch, listen to or read among vast quantities of diverse content distributed across various media. This may result in them selecting or being exposed to information confirming their existing views and opinions, which can, in turn, generate fragmentation and result in a polarised society. While limited news resources and self-imposed restrictions on the choice of content are not new phenomena, the media and internet intermediaries may amplify their inherent risks, through their ability to control the flow, availability, findability and accessibility of information and other content online. This is particularly troubling if the individual users are not aware of these processes or do not understand them.
7. As new actors enter the evolving online market, the ensuing competitive pressures and a shift in advertising revenues towards the internet have contributed to an increase in media consolidation and convergence. Single or a few media owners or groups acquire positions of considerable power where they can separately or jointly set the agenda of public debate and significantly influence or shape public opinion, reproducing the same content across all platforms on which they are present. Convergence trends also lead to cost-cutting, job losses in journalism and media sectors, and the risk of financial dependencies for journalists and the media. These developments may cause a reduction in diversity of news and content generally and ultimately impoverish public debate.
8. Fresh appraisals of existing approaches to media pluralism are called for in order to address the challenges for pluralism resulting from how users and businesses have adapted their behaviour to technological developments. New policy responses and strategic solutions are needed to sustain independent, quality journalism and diverse content across all media types and formats.
9. There is a need for an enhanced role for independent public service media to counteract on-going processes of concentration and convergence in the media. By virtue of their remit, public service media are particularly suited to address the informational needs and interests of all sections of society, as is true of community media in respect of their constituent users. It is of utmost importance for public service media to have within their mandates the responsibility to foster political pluralism and awareness of diverse opinions, notably by providing different groups in society – including cultural, linguistic, ethnic, religious or other minorities – with an opportunity to receive and impart information, to express themselves and to exchange ideas.
10. In light of the increased range of media and content, it is very important for individuals to possess the cognitive, technical and social skills and capacities that enable them to critically analyse media content, and to understand the ethical implications of media and technology. Media literacy contributes to media pluralism and diversity by empowering individuals to effectively access, evaluate and create diverse types of content; by reducing the digital divide; facilitating informed decision-making, especially in respect of political and public affairs and commercial content, and by enabling the identification and countering of false or misleading information and harmful and illegal online content.
11. The adoption and effective implementation of media-ownership regulation plays an important role in respect of media pluralism. Such regulation should ensure transparency in media ownership; it should address issues such as cross-media ownership, direct and indirect media ownership and effective control and influence over the media. It should also ensure that there is effective and manifest separation between the exercise of political authority or influence and control of the media or decision making as regards media content.
12. Transparency of media ownership, organisation and financing help to increase media accountability. Transparency and media literacy are therefore indispensable tools for individuals to make informed decisions about which media they use and how they use them, to search for, access and impart information and ideas of all kinds. This makes them practical instruments of effective pluralism.
13. Against this background, the present Recommendation reaffirms the importance of existing Council of Europe standards dealing with different aspects of media pluralism and transparency of media ownership and the need to fully implement them in democratic societies. The Recommendation builds further on those standards, adjusting, supplementing and reinforcing them, as necessary, to ensure their continued relevance in the current multi-media ecosystem.
Under the terms of Article 15.b of the Statute of the Council of Europe (ETS No. 1), the Committee of Ministers recommends that governments of member States:
i. fully implement the guidelines set out in the appendix to this recommendation;
ii. remain vigilant to, and address, threats to media pluralism and transparency of media ownership by regularly monitoring the state of media pluralism in their national media markets, assessing risks to media freedom and pluralism and adopting appropriate regulatory responses, including by paying systematic attention to such focuses in the on-going reviews of their national laws and practices;
iii. fully implement, if they have not already done so, previous Committee of Ministers’ Recommendations and Declarations dealing with different aspects of media pluralism and transparency of media ownership, in particular those specified in the guidelines appended to the present Recommendation;
iv. promote the goals of this recommendation at the national and international levels and engage and co-operate with all interested parties to achieve those goals.

Appendix to Recommendation

Guidelines

In the context of this Recommendation, unless otherwise specified, the media are generally understood as including print, broadcast and online media.
I. A favourable environment for freedom of expression and media freedom

1. The principles of freedom of expression and media freedom, as grounded in the Convention, must continue to be developed in a way that takes full account of the features of the present multi-media ecosystem, in which a range of new media actors have come to the fore.
2. States have a positive obligation to foster a favourable environment for freedom of expression, in which everyone can exercise their right to freedom of expression and participate in public debate effectively, irrespective of whether or not their views are received favourably by the State or others. States should guarantee free and pluralistic media for their valuable contribution to robust public debate in which societal diversity can be articulated and explored.
3. National legislative and policy frameworks should safeguard the editorial independence and operational autonomy of all media so that they can carry out their key tasks in democratic society. The frameworks should be designed and implemented in such ways as to prevent the State, or any powerful political, economic, religious or other groups from acquiring dominance and exerting pressure on the media.
4. Relevant legislation should ensure that the media have the freedom at all times to provide accurate and reliable reporting on matters of public interest, in particular concerning vital democratic processes and activities, such as elections, referenda and public consultations on matters of general interest. Adequate safeguards should also be put in place to prevent interference with editorial independence of the media in relation to coverage of conflicts, crises and other sensitive situations where quality journalism and reporting are key tools in countering propaganda and disinformation.
5. In a favourable environment for freedom of expression, media regulatory authorities and other authorities or entities entrusted with responsibility for regulating or monitoring other (media) service providers or media pluralism must be able to carry out their remit in an effective, transparent and accountable manner. A prerequisite for them to be able to do so is that they themselves enjoy independence that is guaranteed in law and borne out in practice.
6. The independence of the authorities and entities referred to in the previous paragraph should be guaranteed by ensuring that they: have open and transparent appointment and dismissal procedures; have adequate human and financial resources and autonomous budget allocation; work to transparent procedures and decision-making; have the power to take autonomous decisions and enforce them, and that their decisions are subject to appeal.

7. States should ensure transparency of media ownership, organisation and financing, as well as promote media literacy, in order to provide individuals with the information and critical awareness that they need in order to access diverse information and participate fully in the present multi-media ecosystem.
II. Media pluralism and diversity of media content

General requirements of pluralism
1. As ultimate guarantors of pluralism, States have a positive obligation to put in place an appropriate legislative and policy framework to that end. This implies adopting appropriate measures to ensure sufficient variety in the overall range of media types, bearing in mind differences in terms of their purposes, functions and geographical reach. The complementary nature of different media types strengthens external pluralism and can contribute to creating and maintaining diversity of media content.
2. States are called upon to ensure that there is periodic independent monitoring and evaluation of the state of media pluralism in their jurisdictions based on a set of objective and transparent criteria for identifying risks to the variety in ownership of media sources and outlets, the diversity of media types, the diversity of viewpoints represented by political, ideological, cultural and social groups, and the diversity of interests and viewpoints relevant to local and regional communities. States are further urged to develop and enforce appropriate regulatory and policy responses effectively addressing any risks found.

Specific requirements of pluralism
Diversity of content
3. States should adopt regulatory and policy measures to promote the availability and accessibility of the broadest possible diversity of media content as well as the representation of the whole diversity of society in the media, including by supporting initiatives by media to those ends.

States should encourage the development of open, independent, transparent and participatory initiatives by social media, media stakeholders, civil society and academia, that seek to improve effective exposure of users to the broadest possible diversity of media content online.

Wherever the visibility, findability and accessibility of media content online is influenced by automated processes, whether they are purely automated processes or used in combination with human decisions, States should encourage social media, media stakeholders, civil society and academia to engage in open, independent, transparent and participatory initiatives that:

- increase the transparency of the processes of online distribution of media content, including automated processes;

- assess the impact of such processes on users’ effective exposure to a broad diversity of media content, and

- seek to improve these distribution processes in order to improve users’ exposure to the broadest possible diversity of media content.

4. States should make particular efforts, taking advantage of technological developments, to ensure that the broadest possible diversity of media content, including in different languages, is accessible to all groups in society, particularly those which may have specific needs or face disadvantage or obstacles when accessing media content, such as minority groups, children, the elderly and persons with cognitive or physical disabilities.
5. Diversity of media content can only be properly gauged when there are high levels of transparency about editorial and commercial content: media and other actors should adhere to the highest standards of transparency regarding the provenance of their content and always signal clearly when content is provided by political sources or involves advertising or other forms of commercial communications, such as sponsoring and product placement. This also applies to user-generated content and to hybrid forms of content, including branded content, native advertising and advertorials and infotainment.
Institutional arrangement of media pluralism
6. States should recognise the crucial role of public service media in fostering public debate, political pluralism and awareness of diverse opinions. States should accordingly guarantee adequate conditions for public service media to continue to play this role in the multi-media landscape, including by providing them with appropriate support for innovation and the development of digital strategies and new services.
7. States should adopt appropriate specific measures to protect the editorial independence and operational autonomy of public service media by keeping the influence of the State at arm’s length. The supervisory and management boards of public service media must be able to operate in a fully independent manner and the rules governing their composition and appointment procedures must contain adequate checks and balances to ensure that independence.
8. States should also ensure stable, sustainable, transparent and adequate funding for public service media in order to guarantee their independence from governmental, political and commercial pressures and enable them to provide a broad range of pluralistic information and diverse content. This can also help to counterbalance any risks caused by a situation of media concentration.
9. States should encourage and support the establishment and functioning of community, minority, regional and local media, including by providing financial mechanisms to foster their development. Such independent media give a voice to communities and individuals on topics relevant to their needs and interests, and are thus instrumental in creating public exposure for issues that may not be represented in the mainstream media and in facilitating inclusive and participatory processes of dialogue within and across communities and at regional and local levels.
10. States should facilitate access to cross-border media, which serve communities outside the country where they are established, supplement national media and can help certain groups in society, including immigrants, refugees and diaspora communities, to maintain ties with their countries of origin, native cultures and languages.

Support measures for the media and media pluralism
11. For the purpose of enhancing media pluralism, States should develop strategies and mechanisms to support professional news media and quality journalism, including news production capable of addressing diverse needs and interests of groups that may not be sufficiently represented in the media. They should explore a wide range of measures, including various forms of non-financial and financial support such as advertising and subsidies, which would be available to different media types and platforms, including those of online media. States are also encouraged to support projects relating to journalism education, media research and innovative approaches to strengthen media pluralism and freedom of expression.
12. Support measures should have clearly defined purposes; be based on pre-determined clear, precise, equitable, objective and transparent criteria, and be implemented in full respect of the editorial and operational autonomy of the media. Such measures could include positive measures to enhance the quantity and quality of media coverage of issues that are of interest and relevance to groups which are underrepresented in the media.
13. Support measures should be administered in a non-discriminatory and transparent manner by a body enjoying functional and operational autonomy such as an independent media regulatory authority. An effective monitoring system should also be introduced to supervise such measures, to ensure that they serve the purpose for which they are intended.
III. Regulation of media ownership: ownership, control and concentration

1. In order to guarantee effective pluralism in their jurisdictions, States should adopt and implement a comprehensive regulatory framework for media ownership and control that is adapted to the current state of the media industry. Such a framework should take full account of media convergence and the impact of online media.
Ownership and control
2. Regulation of competition in the media market including merger control should prevent individual actors from acquiring significant market power in the overall national media sector or in a specific media market/sector at the national level or sub-national levels, to the extent that such concentration of ownership limits meaningful choice in the available media content.
3. Media ownership regulation should apply to all media and could include restrictions on horizontal, vertical and cross-media ownership, including by determining thresholds of ownership in line with Recommendation CM/Rec 2007(2) of the Committee of Ministers to member states on media pluralism and diversity of media content. Those thresholds may be based on a number of criteria such as capital shares, voting rights, circulation, revenues, audience share or audience reach.
4. States should set criteria for determining ownership and control of media companies by explicitly addressing direct and beneficial ownership and control. Relevant criteria can include proprietary, financial or voting strength within a media company or companies and the determination of the different levels of strength that lead to exercising control or direct or indirect influence over the strategic decision-making of the company or companies including their editorial policy.
5. As the key democratic tasks of the media include holding authorities to account, legislation should stipulate that the exercise of political authority or influence is incompatible with involvement in the ownership, management or editorial decision-making of the media. The incompatibility of these functions should be recognised as a matter of principle and should not be made conditional on the existence of particular conditions. The criteria of incompatibility and a range of appropriate measures for addressing conflicts of interest should be set out clearly in law.
6. Any restrictions on the extent of foreign ownership of media should apply in a non-discriminatory manner to all such companies and should take full account of the States’ positive obligation to guarantee pluralism and of the relevant guidelines set out in this Recommendation.
Concentration
7. States are also encouraged to develop and apply suitable methodologies for the assessment of media concentration. In addition to measuring the availability of media sources, this assessment should reflect the real influence of individual media by adopting an audience-based approach and using appropriate sets of criteria to measure the use and impact of individual media on opinion-forming.
8. Media ownership regulation should include procedures to prevent media mergers or acquisitions that could adversely affect pluralism of media ownership or diversity of media content. Such procedures could involve a requirement for media owners to notify the relevant independent regulatory authority of any proposed media merger or acquisition whenever the ownership and control thresholds, as set out in legislation, are met.
9. The relevant independent regulatory authority should be vested with powers to assess the expected impact of any proposed concentration on media pluralism and to make recommendations or decisions, as appropriate, about whether the proposed merger or acquisition should be cleared, subject or not to any restrictions or conditions, including divestiture. Decisions of the independent authority should be subject to judicial review.
IV. Transparency of media ownership, organisation and financing

1. States should guarantee a regime of transparency regarding media ownership that ensures the availability of the data necessary for informed regulation and decision-making and enables the public to access those data in order to help them to analyse and evaluate the information, ideas and opinions disseminated by the media.
2. To this end, States should adopt and implement legislation that sets out enforceable disclosure/transparency obligations for media in a clear and precise way. Such obligations should, as a minimum, include the following information:
- Legal name and contact details of a media outlet;
- Name(s) and contact details of the direct owner(s) with shareholdings enabling them to exercise influence on the operation and strategic decision-making of the media outlet. States are recommended to apply a threshold of 5% shareholding for the purpose of the disclosure obligations.
- Identity and contact details of natural persons with beneficial shareholdings. Beneficial shareholding applies to natural persons who ultimately own or control shares in a media outlet or on whose behalf those shares are held, enabling them to indirectly exercise control or significant influence on the operation and strategic decision-making of the media outlet.
- Information on the nature and extent of the share-holdings or voting rights of the above legal and/or natural persons in other media, media-related or advertising companies which could lead to decision-making influence over those companies, or positions held in political parties;
- Name(s) of the persons with actual editorial responsibility or the actual authors of editorial content;
- Changes in ownership and control arrangements of a media outlet.
3. The scope of the above minima for disclosure/transparency obligations for the media includes legal and natural persons based in other jurisdictions and their relevant interests in other jurisdictions.
4. High levels of transparency should also be ensured with regard to the sources of financing of media outlets in order to provide a comprehensive picture of the different sources of potential interference with the editorial and operational independence of the media and allow for effective monitoring and controlling of such risks.
5. To this end, States should adopt and implement legislation that sets out enforceable disclosure of the following information:
- Information on the sources of the media outlet’s income, including from State and other funding mechanisms and (State) advertising.
- The existence of structural relationships or contractual cooperation with other media or advertising companies, political parties or the State, including in respect of State advertising;
6. Legislation should set out clear criteria as to which media are subject to these reporting obligations. The obligations may be limited with regard to factors such as the commercial nature of the media outlet, a wide audience reach, exercise of editorial control, frequency and regularity of publication or broadcast, etc., or a combination thereof. Legislation should also determine the timeframe within which reporting obligations must be met.
7. Such legislation should also require the maintenance of a public, online database of media ownership and control arrangements in the State, with disaggregated data about different types of media (markets/sectors) and regional and/or local levels, as relevant. Those databases should be kept up to date on a rolling basis and they should be available to the public free of charge. They should be accessible and searchable; their contents should be made available in open formats and there should not be restrictions on their re-use.

8. Reporting requirements relating to media ownership should include the provision of:
- A description of media ownership and control arrangements for media under its jurisdiction (including media whose services are directed at other countries);
- A description of changes to the media ownership and control arrangements within the State during the reporting period;
- An analysis of the impact of those changes on media pluralism in the State.
9. Legislation should provide for the publication of reports on media ownership to be accompanied by appropriate explanations of the data and the methodologies used to collect and organise them, in order to help members of the public to interpret the data and understand their significance.
10. States should issue clear, up-to-date guidance on the interrelationship and implications of the different regulatory regimes and on how to implement them correctly and coherently. That guidance could take the form of user-friendly guidelines, handbooks, manuals, etc.
11. States should also facilitate inter-agency cooperation, including the relevant exchange of information about media ownership held by media regulatory authorities, competition authorities and company registers. Similarly, the exchange of information and best practices with other national authorities, both within their own jurisdiction and in other jurisdictions, should be facilitated.
V. Media literacy/education

1. States should introduce legislative provisions or strengthen existing ones that promote media literacy with a view to enabling individuals to access, understand, critically analyse, evaluate, use and create content through a range of legacy and digital (including social) media.
2. States should also develop a national media literacy policy and ensure its operationalisation and implementation through (multi-)annual action plans. A key strategy for that purpose could be to support the creation of a national media literacy network comprising a wide range of stakeholders, or the further development of such a network where it already exists.
3. In the multi-media ecosystem, media literacy is essential for people of all ages and all walks of life. Law and/or policy measures promoting media literacy should thus help to develop the teaching of media literacy in school curricula at all levels and as part of lifelong learning cycles, including by providing suitable training and adequate resources for teachers and educational institutions to develop teaching programmes. Any measures adopted should be developed in consultation with teachers and trainers with a view to ensuring a fair and appropriate integration of relevant activities in work-flows. Any measures adopted should not interfere with the academic autonomy of educational institutions in curricular matters.
4. States should encourage all media, without interfering with their editorial independence, to promote media literacy through policies, strategies and activities. They should also promote media literacy through support schemes for media, taking into account the particular roles of public service media and community media.
5. States should ensure that independent national regulatory authorities have the scope and resources to promote media literacy in ways that are relevant to their mandates and encourage them to do so.
6. States are encouraged to include in their national media literacy programmes focuses on media pluralism and transparency of media ownership in order to help citizens to make an informed and critical evaluation of the information and ideas propagated via the media. To this end, States are called upon to include in their strategies for ensuring transparency in the media sector educational content which enables individuals to use information relating to media ownership, organisation and financing, in order to better understand the different influences on the production, collection, curation and dissemination of media content.
NN
Islamization and Demographic Denialism in France
ID: 201603141661
by Michel Gurfinkiel
PJ Media
March 14, 2016

Excerpt of an article originally published under the title "Latest Survey Finds 25% of French Teenagers Are Muslims."

One of the most striking cases of reality denial in contemporary France is demography: issues like birthrate, life expectancy, immigration, and emigration. On the face of it, you can hardly ignore such things, since they constantly reshape your environment and your way of life. Even without resorting to statistics, you are bound to perceive, out of day-to-day experience, what the current balance is between younger and older people, how many kids are to be found at an average home, and the ethnicity or religion of your neighbors, or the people you relate to at work or in business.

The French elites, both on the right and left, managed for five decades at least to dismiss the drastic demographic changes that had been taking place in their country, including the rise of Islam, since they clashed with too many political concepts – or fantasies – they had been brainwashed into accepting: the superiority of the "French social model;" the unique assimilative capacity of French society; equality for equality's sake; the primacy of individual values over family values; secularism; francophonie, or the assumption that all French-speaking nations in the world were a mere extension of France, and that all nations that defined themselves as "Francophone" did speak French or were subdued by French culture; and finally la politique arabe et islamique de la France, a supposed political and strategic affinity with the Arab and Muslim world.

Until 2004, compilation of ethnic, racial, and religious statistics was prohibited under French law.

One way for the elites to deny demographics was to reject ethnic-related investigation on legal or ethical grounds. Until 2004, ethnic, racial, and religious statistics were not allowed under French law – ostensibly to prevent a return of Vichy State-style racial persecutions. Even as the law was somehow relaxed, first in 2004 and again in 2007, many statisticians or demographers insisted on retaining a de facto ban on such investigations.

The issue turned into a nasty civil war among demographers, and especially within INED (the French National Institute for Demographic Studies) between a "classic" wing led by older demographers like Henri Léridon and Gérard Calot and then by the younger Michèle Tribalat, and a liberal or radical wing led by Hervé Le Bras.



Michèle Tribalat
In a recent interview with the French weekly Le Point, Tribalat dryly observed that the "well-connected" Le Bras described her as "the National Front Darling," an assertion that "destroyed her professional reputation." The son of a prestigious Catholic historian, Le Bras is indeed a very powerful man in his own right, who managed throughout his own career to accumulate tenures, honors, and positions of influence both in France and abroad.

The irony about his accusation against Tribalat is that, while intent to discuss the issue of immigration, she is an extremely cautious and conservative expert when it comes to actual figures. She has always tended to play down, in particular, the size of the French Muslim community.

In 1997, I observed in an essay for Middle East Quarterly that figures about French Islam were simply chaotic: there was too much discrepancy between sources:

The Ministry of Interior and Ined routinely speak of a Muslim population in France of 3 million. Sheikh Abbas, head of the Great Mosque in Paris, in 1987 spoke of twice as many – 6 million. Journalists usually adopt an estimate somewhere in the middle: for example, Philippe Bernard of Le Monde uses the figure of 3 to 4 million. The Catholic Church, a reliable source of information on religious trends in France, also estimates 4 million. Arabies, a French-Arab journal published in Paris, provides the following breakdown: 3.1 million Muslims of North African origin, 400,000 from the Middle East, 300,000 from Africa, 50,000 Asians, 50,000 converts of ethnic French origin, and 300,000 illegal immigrants from unknown countries. This brings the total to 4.2 million. One can state with reasonable certainty that the Muslim population of France numbers over 3 million (about 5 percent of the total French population) and quite probably over 4 million (6.6 percent).
Nineteen years later, accuracy has hardly improved in this respect. All sources agree that France as a whole underwent a moderate demographic growth: from 57 to 67 million, a 15% increase. (Throughout the same period of time, the U.S. enjoyed a 22% population increase, and China, under a government-enforced one-child policy, a 27% increase.) All sources agree also that there was a much sharper increase in French Muslim demographics – and that, accordingly, the moderate national growth may in fact just reflect the Muslim growth.

For all that, however, there are still no coherent figures about the Muslim community. According to CSA, a pollster that specializes in religious surveys, 6% of the citizens and residents of France identified with Islam in 2012: about 4 million people out of 65 million. IFOP, a leading national pollster, settled for 7% in 2011: 4.5 million. Pew concluded in 2010 a figure of 7.5%: 4.8 million. The CIA World Factbook mentioned 7% to 9% in 2015: from 4.6 to almost 6 million out of 66 million. INED claimed as early as 2009 an 8% figure: 5.1 million. Later, INED and French government sources gave 9% in 2014: 5.8 million.

Over two decades, the French Muslim population is thus supposed to have increased by 25% according to the lowest estimations, by 50% according to median estimations, or even by 100% if one compares the INED and government figures of 1997 to those of 2014, from 3 million to almost 6 million.

This is respectively almost two times, three times, or six times the French average population growth.

An impressive leap forward, whatever the estimation. But even more impressive is, just as was the case in 1997, the discrepancy between the estimates. Clearly, one set of estimates, at least, must be entirely erroneous. And it stands to reason that the lowest estimates are the least reliable.

First, we have a long-term pattern according to which, even within the lowest estimates, the Muslim population increase is accelerating. One explanation is that the previous low estimates were inaccurate.

Second, low estimates tend to focus on the global French population on one hand and on the global French Muslim population on the other hand, and to bypass a generational factor. The younger the population cohorts, the higher the proportion of Muslims. This is reflected in colloquial French by the widespread metonymical substitution of the word "jeune" (youth) for "jeune issu de l'immigration" (immigrant youth), or "jeune issu de la diversité" (non-European or non-Caucasian youth).

According to the first ethnic-related surveys released in early 2010, fully a fifth of French citizens or residents under twenty-four were Muslims.

Proportions were even higher in some places: 50% of the youth were estimated to be Muslim in the département (county) of Seine-Saint-Denis in the northern suburbs of Paris, or in the Lille conurbation in Northern France. A more recent survey validates these numbers.

Once proven wrong, deniers do not make amends. They move straight from fantasy to surrender.

An investigation of the French youths' religious beliefs was conducted last spring by Ipsos. It surveyed nine thousand high school pupils in their teens on behalf of the French National Center for Scientific Research (CNRS) and Sciences Po Grenoble.

The data was released on February 4, 2016, by L'Obs, France's leading liberal newsmagazine. Here are its findings:

38.8% of French youths do not identify with a religion.
33.2% describe themselves as Christian.
25.5% call themselves Muslim.
1.6% identify as Jewish.
Only 40% of the young non-Muslim believers (and 22% of the Catholics) describe religion as "something important or very important."
But 83% of young Muslims agree with that statement.
Such figures should deal the death blow to demographic deniers. Except that once proven wrong, deniers do not make amends. Rather, they contend that since there is after all a demographic, ethnic, and religious revolution, it should be welcomed as a good and positive thing. Straight from fantasy to surrender.

Michel Gurfinkiel, a Shillman-Ginsburg Fellow at the Middle East Forum, is the founder and president of the Jean-Jacques Rousseau Institute, a conservative think tank in France.
IOM
Migrants to Europe: 1.084.625 in one year
ID: 201601240104
Since January 2016, 36,781 migrants, including asylum seekers are reported to have arrived to Europe by land and sea routes. Tragically 173 migrants are known to have drowned or are missing.
Since January 2015, 1,084,625 migrants, including asylum seekers are reported to have arrived to Europe by land and sea routes, of which 1,048,268 have arrived by sea.

Recent trends (update as of the 20th January 2016)

Between the 14th and 20th January 2016:

Greece: 12,647 newly arrived migrants and refugees, representing a decrease of 10% in comparison to arrivals in the previous week; overall 894,557 arrived since January 2015.

The former Yugoslav Republic of Macedonia: 8,737 newly arrived migrants and refugees, representing a decrease of 22% in comparison to arrivals in the previous week; overall 424,150 arrived since June 2015.

Serbia: 12,573 newly arrived migrants and refugees; representing an increase of 10% in comparison to arrivals in the previous week; overall 608,439 arrived since January 2015.

Croatia: 13,214 newly arrived migrants and refugees; representing a decrease of 2% in comparison to arrivals in the previous week; overall 599,753 arrived since September 2015.

Slovenia: 13,559 newly arrived migrants and refugees; representing an increase of 4.5% in comparison to arrivals in the previous two weeks; overall 421,245 arrived since October 2015.

Hungary: 142 newly registered arrivals of migrants and refugees, representing an increase of 94.5% in comparison to registered arrivals in the previous week; overall 391,632 arrived since January 2015.

Italy: 235 newly registered arrivals of migrants and refugees; representing a significant a decrease of 12% in comparison to arrivals in the previous two weeks; overall 154,449 arrived since January 2015.

Malta: no new reported arrivals during the reporting period; overall 106 arrived since January 2015.

find more info and maps on site IOM
LT
Tom Naegels (ombudsman DS) ontkent bestaan van zelfverklaarde media-elite. Kom nou, Tom !
ID: 201601141339
Verder heeft TN het over de manklopende reactiemogelijkheid op de website van De Standaard, iets dat al tien maanden aansleept. Dat is te wijten aan een 'technisch euvel'. Misschien is het raadzaam een extern bureau naar de problemen te laten kijken. Die zitten niet 'in-the-box'. Dat laatste is altijd al een probleem geweest voor de pers: het krampachtig navelstaren, het onaantastbare eigen grote gelijk en het missen van opportuniteiten.
De Standaard heeft indertijd naast 'De Tijd' gegrepen en dat laat zich voelen.
********************************************************
We kregen volgend antwoord van Tom Naegels:
Dag Lucas,

Bedankt voor je mail.

Zoals ik al schreef: de cultuurstrijd tussen een "vrij en onafhankelijk denkend volk" tegen een wereldvreemde en manipulatieve media-elite is een van de archetypische verhalen in de hedendaagse Westerse cultuur. Zoals ook de strijd tegen een "rechtse elite", een "blanke elite", een "economische elite", een "culturele elite", een "Europese elite", een "Franstalige" of "Belgicistische elite" of in sommige kringen misschien zelfs nog "een joodse elite" populair is. Een en ander hangt af van waar je je politiek positioneert, maar sowieso ziet de hedendaagse Westerse mens ziet zichzelf als een vrijgevochten individu die alle gezag wantrouwt, en die zich permanent, publiek en met veel retorisch gedruis verweert tegen de kuiperijen van een selecte kring hoge omessen - en je kan dus kiezen wélke selecte kring. De retoriek die jij gebruikt, en die ik al ontelbaar keren heb mogen lezen (krampachtig navelstaren, onaantastbaar, groot gelijk, nieuwe clerus ben je nog vergeten), hoort bij dat verhaal. Zoals ik zei: het is een sterk archetype, erg wervend en gemeenschapsvormend ook. Wie wil er immers een elite verdedigen? Je zou wel gek zijn.

Ik hoop binnenkort weer met je over boeken te kunnen praten.

Zeer hartelijk,
TN
********************************************************
Ons antwoord:
Dag Tom,

Je komt nog niet in de buurt van de essentie van mijn betoog.
25 jaar geleden schreef Frans Crols, hoofdredacteur Trends: "Schandelijk verwaarloosd is de mediakritiek in België. Een handvol scribenten fluit of joelt bij het vertoon op de beeldbuis, maar jaarlijks verschijnen 2,5 miljard kranten en tijdschriften zonder kritische begeleiding. Niemand kraakt in dit land de journalistieke produktie publiekelijk. Absurd is dit."
Ik heb nog een concreet voorstel: verklein de foto’s in jullie krant; die zijn nu belachelijk groot; je krijgt dan plaats voor enkele relevante lezersbrieven. Daar zal toch geen ‘technisch euvel’ in de weg staan, zeker?
Tenslotte schrijf je: "Ik hoop binnenkort weer met je over boeken te kunnen praten." Ik hoop dat je daarmee niet bedoelt: "Lucas, blijf jij maar bij je boeken en hou je weg van kritiek."
Mvg,
Lucas
*********************************************************
En dan weer zijn antwoord:
Nee, dat bedoel ik niet Lucas. Alleen dat ik met je kritiek niet veel kan. Maar dat zal wel aan mijn onverbeterlijk elitarisme liggen.
Groeten uit de ivoren toren.
Tom Naegels
Ombudsman De Standaard
*********************************************************
Nee Tom, dat ligt aan het feit dat je maar de helft van mijn mails leest.
Mvg,
LT
*********************************************************
Hier de mening van prof Paul Janssens:
Erg grappig, die wederzijdse ironie! Maar nu ter zake. Kranten zoals DS lijden aan dezelfde euvel als een aantal VRT-journalisten: ze zijn onverholen tendentieus. Nu vind ik wel dat een krant mag opteren voor de systematische verdediging van de eigen vooroordelen. Uiteindelijk kiezen de lezers zelf of ze de krant blijven kopen of niet. Veel erger is het gesteld met de VRT. De journalisten zijn er voor het leven benoemd. Ze misbruiken de openbare omroep ongegeneerd om de actualiteit dag na dag met hun eigen opinie te verpakken en aan indoctrinatie te doen. Sinds enkele maanden ben ik naar de berichtgeving op VTM overgestapt.
Met beste groeten,
Paul
*********************************************************

Article 201412090905: OECD SOCIAL, EMPLOYMENT AND MIGRATION WORKING PAPERS No. 163 - TRENDS IN INCOME INEQUALITY AND ITS IMPACT ON ECONOMIC GROWTH
CINGANO Federico
OECD SOCIAL, EMPLOYMENT AND MIGRATION WORKING PAPERS No. 163 - TRENDS IN INCOME INEQUALITY AND ITS IMPACT ON ECONOMIC GROWTH
ID: 201412090905
20141209 - ABSTRACT

1. In most OECD countries, the gap between rich and poor is at its highest level since 30 years.
Today, the richest 10 per cent of the population in the OECD area earn 9.5 times the income of the poorest
10 per cent; in the 1980s this ratio stood at 7:1 and has been rising continuously ever since. However, the
rise in overall income inequality is not (only) about surging top income shares: often, incomes at the
bottom grew much slower during the prosperous years and fell during downturns, putting relative (and in
some countries, absolute) income poverty on the radar of policy concerns. This paper explores whether
such developments may have an impact on economic performance.

2. Drawing on harmonised data covering the OECD countries over the past 30 years, the
econometric analysis suggests that income inequality has a negative and statistically significant impact on
subsequent growth. In particular, what matters most is the gap between low income households and the rest
of the population. In contrast, no evidence is found that those with high incomes pulling away from the rest
of the population harms growth. The paper also evaluates the “human capital accumulation theory” finding
evidence for human capital as a channel through which inequality may affect growth. Analysis based on
micro data from the Adult Skills Survey (PIAAC) shows that increased income disparities depress skills
development among individuals with poorer parental education background, both in terms of the quantity
of education attained (e.g. years of schooling), and in terms of its quality (i.e. skill proficiency).
Educational outcomes of individuals from richer backgrounds, however, are not affected by inequality.

3. It follows that policies to reduce income inequalities should not only be pursued to improve
social outcomes but also to sustain long-term growth. Redistribution policies via taxes and transfers are a
key tool to ensure the benefits of growth are more broadly distributed and the results suggest they need not
be expected to undermine growth. But it is also important to promote equality of opportunity in access to
and quality of education. This implies a focus on families with children and youths – as this is when
decisions about human capital accumulation are made -- promoting employment for disadvantaged groups
through active labour market policies, childcare supports and in-work benefits.

Note LT: the famous book of Piketty (Capital) is not mentioned in the bibliography of this report!; Methodology: measurement of inequality with the use of Gini.
Read the report in PDF here ...
Land: INT
Article 201412072235: Global Wage Report 2014/15
International Labor Organisation (ILO) - Internationale Arbeidsorganisatie (IAO)
Global Wage Report 2014/15
ID: 201412072235
The Global Wage Report 2014/15 reviews the main trends in wages in developed, emerging and developing countries. It also analyses inequality in the labour market and in household income.
Read more ...
Article 201411201247: PG vraagt verjaring in cassatie-proces Eternit
JUSTITIE
PG vraagt verjaring in cassatie-proces Eternit
ID: 201411201247
Op 13/2/2012 werd Eternit in Turijn (ITA) veroordeeld en verantwoordelijk geacht voor de dood door asbestose van 3.000 mensen: de leiding kende de dodelijke gevolgen van asbestcement maar liet de productie gewoon doorgaan, zo oordeelde de rechter toen. Men spreekt van een misdaad op industriële schaal of een industriële misdaad. Eternit had vier fabrieken in Italië. Bij ons is de fabriek van Kapelle-op-den-Bos berucht. Op de kerkhoven errond is het stil en in de naburige dorpen zwijgt men liever.

De zaak tegen de Zwitserse topman en miljardair Stephan Schmidheiny was sindsdien hangende voor cassatie in Roma. De voorganger van Schmidheiny, de Belgische baron Louis de Cartier de Marchienne (Turnhout, 26/9/1921 – Arendonk, 21/5/ 2013), is inmiddels overleden*.

De PG, Francesco Iacoviello, vroeg nu onverwacht de verjaring en dus de stopzetting van het proces. Normaal verwacht je zo'n vraag van de verdediging. Ook abnormaal is deze vraag omdat ze zo snel volgt na een effectieve veroordeling. Wat twee jaar geleden nog behandeld werd, is vandaag verjaard en je zou denken dat rechtshandelingen de verjaring zouden stuiten. Niet zo dus in het Italiaanse gerecht (en in vele andere staten is het net zo).

De president van de Regio Piemonte, Sergio Chiamparino drukte zijn verrassing, ontgoocheling en diepe verontwaardiging zo uit: "Apprendo con sorpresa e disappunto della decisione della Corte di Cassazione di annullare, causa prescrizione del reato, la sentenza di condanna a Stephan Schmidheiny nel processo Eternit. Non può che destare profonda indignazione".

Het spreekt vanzelf dat de nabestaanden van de slachtoffers van 'de stille dood' in shock, ingedeukt, machteloos en woedend achterblijven. De overtuiging groeit in Italië en daarbuiten dat recht en rechtvaardigheid niet hand in hand lopen. Ook een van mijn vrienden behoort tot de slachtoffers.



*Cartier huwde in 1950 Viviane Emsens (1929) uit de industriële familie Emsens, hoofdaandeelhouder in Eternit. Hij werd actief in de multinational: van 1966 tot 1978 was hij afgevaardigd bestuurder en van 1978 tot 1986 was hij voorzitter van Eternit. De familie Emsens is met duizenden hectare, gelegen in het noorden van de provincie Antwerpen, grootgrondbezitter. (bron: in Trends van 12 oktober 1995 bracht Frans Crols een onthullende reportage over deze miljardairsfamilie; in 2006 bracht Knack een snoeiharde reeks van artikelen over de dodelijke werking van asbest en de verantwoordelijkheid van Eternit).

**Vinck. Cartier was niet de enige Belg die dicht bij de zaak stond. Ook Karel Vinck, die van 1971 tot 1975 werkzaam was bij Eternit-Italië, was eerder betrokken in deze zaak. Hij leidde er sinds 1973 de Eternitfabriek in het Siciliaanse Targia. Van 1975 tot 1978 leidde hij Eternit-België als gedelegeerd bestuurder. In 2006 werd hij in Italië samen met andere topmanagers van Eternit veroordeeld voor onvrijwillige doodslag. De rechtbank was van oordeel dat zij de gezondheidsrisico's verbonden aan het werken met asbest in grove mate veronachtzaamd hadden. Karel Vinck werd veroordeeld tot drie jaar voorwaardelijke gevangenisstraf. Vinck verzette zich tegen deze beschuldigingen. "Een industrieel weegt risico's af met alle beschikbare kennis op het moment van de beslissing. Niet met de kennis die dertig jaar later beschikbaar is", zei hij toen. In augustus 2009 vernietigde het hof van beroep van het Siciliaanse Catania die uitspraak en sprak hem vrij in de zaak.(bron) Karel Vinck was naar eigen zeggen er toen niet van op de hoogte dat asbest kanker kon veroorzaken.



Enkele maanden na die vrijspraak haalde Vinck op een bijzonder negatieve manier het nieuws toen hij voor de camera schamper beweerde "wij leven van fijn stof" (Terzake, 18 oktober 2009).
Toen ging het om de toename van de fijn-stof-concentratie in Antwerpen i.v.m. de bouw van de omstreden Oosterweelverbinding. Vinck is voorzitter van de BAM. In een normale maatschappij neemt men dan ontslag om de eer aan zichzelf te houden.

OVAM. Op 24 oktober 2014 gaf OVAM een persbericht vrij; daaruit blijkt dat er zo'n 3,7 miljoen ton asbest in omloop is. (bron) Navraag bij de woordvoerder Jan Verheyen van OVAM leerde dat het enorme cijfer enkel het Vlaamse Gewest betreft (mail van 20141121). De belastingbetaler draait op voor het opruimen ervan.


Wereldwijde vervuiling
Eternit leverde vanaf 1946 wereldwijd persbuizen van asbestcementstof: West-Europa, USA, Canada, Latijns-Amerika, grote stukken van Afrika, India, het Midden-Oosten. De samenstelling van asbest: "een vezelig gehydrateerd MAGNESIUMSILICAAT, wit of geel, soms groen, soms blauw van kleur, komt uit mijnen in Canada (chrysotiel) en uit Rhodesië (crocidoliet). Deze uiterst fijne vezels (diameter zowat een duizendse millimeter of een mikron) met sterk weerstandsvermogen (trekvastheid: 40 tot 45 kg/mm²) moet worden geopend, gedesintegreerd en goed van elkander gescheiden, zodat elk ervan achteraf volmaakt met cement kan worden omkorst." Gezondheidsproblemen doen zich voor tijdens de productie maar vanzelfsprekend ook bij renovatie- of afbraakwerken (boren, zagen, slijpen, breken, dynamitering, ...).
[Zie ook Asbestos: Risk Assessment, Epidemiology, and Health Effects, Second Edition; geredigeerd door Ronald F. Dodson,Samuel P. Hammar (2012), waarin de historiek van de onderzoeken naar schadelijke/dodelijke gevolgen op wetenschappelijke manier wordt uiteengezet.]
Getuigen

Hieronder de documentaire 'Eternit Casale Monferrato: la fabbrica del cancro', waarin getuigen voor de camera bevestigen dat de directie er alles aan deed om de gevolgen van werken met amiante te camoufleren.



Hieronder een tweede docu waarin o.m. de openbare aanklager en een oncologe aan het woord komen:


Pro memorie: Ook bepaalde vormen van talkpoeder (gehydrateerd waterstof-houdend magnesium-silicaat - H2Mg3(SiO3)4 of Mg3Si4O10(OH)2) zijn kankerverwekkend.
Land: ITA
De Witte Ilse - Trends
Niet normaal
ID: 201411072334
Mogen we niet verwachten dat de captains of industry en de rijke adellijke families het goede voorbeeld geven? Hoe geloofwaardig is liefdadigheid nog van mensen of bedrijven die alles doen om zo veel mogelijk belastingen ontwijken? Het kan toch niet 'normaal' zijn dat bedrijven of families die de beste fiscale experts rond zich kunnen verzamelen, ongrijpbaar zijn voor de Belgische fiscus. De belastinginspecteur die straks het kluwen, geweven door de beste fiscaal advocaten van het land, mag ontwarren, is te beklagen.
MILANOVIC Branko
Worlds Apart. Measuring International and Global Inequality.
ID: 201410041358

We are used to thinking about inequality within countries--about rich Americans versus poor Americans, for instance. But what about inequality between all citizens of the world? Worlds Apart addresses just how to measure global inequality among individuals, and shows that inequality is shaped by complex forces often working in different directions. Branko Milanovic, a top World Bank economist, analyzes income distribution worldwide using, for the first time, household survey data from more than 100 countries. He evenhandedly explains the main approaches to the problem, offers a more accurate way of measuring inequality among individuals, and discusses the relevant policies of first-world countries and nongovernmental organizations.

Inequality has increased between nations over the last half century (richer countries have generally grown faster than poorer countries). And yet the two most populous nations, China and India, have also grown fast. But over the past two decades inequality within countries has increased. As complex as reconciling these three data trends may be, it is clear: the inequality between the world's individuals is staggering. At the turn of the twenty-first century, the richest 5 percent of people receive one-third of total global income, as much as the poorest 80 percent. While a few poor countries are catching up with the rich world, the differences between the richest and poorest individuals around the globe are huge and likely growing.

Branko Milanovic is Lead Economist in the World Bank research department, working on income inequality and poverty. The author of Income, Inequality, and Poverty during the Transition and the coauthor of Income and Influence: Social Policy in Emerging Market Economies, he is currently an associate scholar with the Carnegie Endowment for International Peace and a visiting professor at the School for Advanced International Studies, Johns Hopkins University.
Land: INT
Sebastian Conrad
German Colonialism, A Short History
ID: 201111175464
Germany was a latecomer to the colonial world of the late nineteenth century but this history of German colonialism makes clear the wide-reaching consequences of Germany's short-lived colonial project. Sebastian Conrad charts the expansion of the empire from its origins in the acquisition of substantial territories in present day Togo, Cameroon, Namibia and Tanzania to new settlements in East Asia and the Pacific and reveals the colonialist culture which permeated the German nation and its politics. Drawing on the wider history of European expansion and globalisation he highlights the close interactions and shared vocabularies of the colonial powers and emphasises Germany's major role in the period of high imperialism before 1914. Even beyond the official end of the empire in 1919 the quest for Lebensraum and the growth of the Nazi empire in Eastern Europe can be viewed within a framework of colonialism whose effects resonate to the present day.

'With its many excellent illustrations and maps, its annotated critical bibliography and its acute awareness of historiographical trends, it is a model of its kind, providing an essential guide to the subject and intelligent pointers for further research.' London Review of Books
Land: DEU
LT
mijnen in Congo: schuldig verzuim? Interview met Robert Crem in Trends
ID: 200606281478
ROBERT CREM (EX-GéCAMINES) OVER EXPLOITATIE VAN CONGOLESE MIJNEN

"Ik wil niet medeplichtig zijn aan schuldig verzuim"

Trends.be | door Erik Bruyland | 28 juni 2006

Onder grote media-aandacht werd op 27 juni in Congo de koper- en kobaltmijn van Kamoto opnieuw in gebruik genomen. Robert Crem, de gewezen Belgische topman van het Congolese staatsmijnbedrijf Gécamines, heeft de grootste twijfels over de manier waarop sommige belangrijke mijnen worden aangepakt. "De kans is groot dat men het belangrijkste mijngoedpatrimonium ter wereld verknoeit."



Een bericht op de voorpagina van een Belgische krant, 7 augustus 1983: "Aan het hoofd van la Générale des carrières et des mines staat de Belg Robert Crem (51), burgerlijk ingenieur Mijnbouwkunde. Hij liet aan de Belgische delegatie klaar en duidelijk verstaan dat Gécamines van plan is ter plaatse meer koper te gaan raffineren." Die stoutmoedige uitspraak - Crem verhulde niet dat de raffinage van Congolees koper en kobalt in België 30 % duurder uitviel dan de internationale concurrentie - kostte Crem een jaar later zijn baan.



Tot vandaag uitgespuwd door het Belgische establishment, blijft Robert Crem (74), meer dan twintig jaar na zijn afzetting door de toenmalige Generale Maatschappij van België, een morele autoriteit in Congo. Met ontzag wordt daar gerefereerd aan de man die de Generale ertoe dwong de zeer gunstige akkoorden die ze bedongen had na de nationalisatie van Union Minière du Haut Katanga, voorganger van Gécamines, te herzien in het voordeel van Congo.



Robert Crem behoort tot de zeldzame soort Belgen die de belangen van de Congolezen mee in rekening bracht. Na jaren van stilzwijgen, gevolgd door discrete brieven aan de Wereldbank, de Congolese president en de Belgische overheid, verheft hij zijn stem "omdat men geen lessen heeft getrokken uit het verleden," zegt hij, "erger, men heeft het recht niet de belangrijkste mijnreserves ter wereld te verknoeien. De wereld zal die mineralen nodig hebben en voor Congo zijn ze de garantie bij uitstek om de heropbouw te kunnen financieren."



TRENDS. Waarom keert u zich zo radicaal tegen de privatisering van het failliete Gécamines?



ROBERT CREM. "De Wereldbank heeft de privatisering ingezet. Terecht: de Congolese staat heeft noch de financiële middelen, noch de nodige managamentcapaciteiten voor de uitbating van zijn mijnreserves. Een dergelijke privatisering dient echter in het belang van Congo te zijn, en van zijn privépartners. De huidige privatisering, door een niet-verkozen overgangsregering, is niet doorzichtig en spekt alleen maar privéfortuinen. Ik kan als gewezen professor Mijnbouwkunde in België en Congo niet passief toezien hoe de belangrijkste mijndeposito's ter wereld verknoeid dreigen te worden - mijnrijkdommen die niet vernieuwbaar zijn en die Congo maar ook de rest van de wereld nodig heeft. De vraag naar dergelijke grondstoffen zal in de toekomst alleen maar groter worden."



Alle belangrijke mijnconcessies in Katanga werden de jongste jaren in sneltempo verdeeld.



CREM. "Men is bezig mijnreserves aan te boren zonder enig besef van wat je de 'economische mijnhuishouding' zou kunnen noemen: de manier waarop je dit professioneel en zo rationeel mogelijk op een langere termijn moet plannen en realiseren. Men heeft Gécamines vol- strekt willekeurig opgedeeld, zonder rekening te houden met de geologische karakteristieken van ertsen waarvoor telkens een aangepaste metallurgische behandeling vereist is. Mijnconcessies werden niet op grond van technische criteria toegewezen, maar in twijfelachtige omstandigheden. Aan operatoren die daarvoor niet de technologische en financiële capaciteit in huis hebben."



Na een aanslepende procedure van meer dan twee jaar werd de Wereldbank voor een voldongen feit geplaatst. Bestaande contracten nu herzien, zou potentiële investeerders in Congo wegjagen?



CREM. "Resultaat: de Wereldbank financiert een herschikte managementploeg die niet conform is met de initiële openbare aanbesteding. Maar een herziening van onbillijke contracten is perfect mogelijk, zonder bonafide investeerders weg te jagen. Ik heb immers zelf in 1983 het project van het Frans-Japanse consortium SMTF voor de uitbating van mijndeposito's van Tenke-Fungurume aangeklaagd. Dat ontketende geen storm. De majors ( nvdr - de grote mijnconcerns) hebben zich uit Congo teruggetrokken, behalve Phelps Dodge, dat de mijnreserves van Tenke-Fungurume verwierf. Dat zijn nota bene de belangrijkste nog onontgonnen koper- en kobaltreserves ter wereld. Het gaat hier over een potentiële waarde van 160 miljard euro, waarvoor Phelps Dodge amper 12 miljoen euro zou neergeteld hebben. De echte cijfers kunnen enigszins verschillen, omdat er zo weinig transparantie is, maar de disproportie is reëel en niet te rechtvaardigen.



"Niet alleen Tenke-Fungurume, alle lopende contracten moeten worden opgeschort en door een onafhankelijke, competente instantie herbekeken worden, gewikt en gewogen vanuit juridisch, technisch, financieel en fiscaal oogpunt. Wie die test doorstaat, kan doorgaan. In het andere geval dient een internationale aanbesteding nieuwe bekwame partners aan te brengen. Voor dergelijke mijndeposito's komt echter alleen een handvol internationale majors in aanmerking voor een shortlist. Ik stel voor dat alle majors door Congo worden opgeroepen om een mijn- en metaalaandeelhouderschap in Centraal-Afrika in het leven te roepen dat overkoepeld wordt door een Congolese holding."



Wat motiveert u om de situatie in de Congolese mijnsector te blijven volgen?



CREM. "Mijn professionele achtergrond. Ik kan niet passief toekijken hoe een stuk werelderfgoed wordt verwoest. Veertig jaar heb ik doorgebracht in de non-ferro-industrie, vooral in Katanga, ik heb daar alle niveaus van de hiërarchie doorlopen. Gécamines was de vierde producent ter wereld voor koper en nummer één in de wereld voor kobalt. Dat potentieel bestaat nog altijd en ik ben goed geplaatst om luid te roepen dat wat nu gebeurt, een regelrechte catastrofe is. Het is alsof men zou toestaan dat oliereserves verknald zouden worden door de uitbating toe te vertrouwen aan traders. Ik ben dan ook uiterst verbaasd over het stilzwijgen van de internationale gemeenschap, België op kop. Ik doe niet mee aan schuldig verzuim ."



Gécamines is maar een schroothoop, alleen privépartners kunnen die ertsen bovenhalen en verwerken.



CREM. "Dat klopt, Gécamines heeft goede mijnkompels en nog bekwame kaderleden, maar de onderneming ligt al vijftien jaar op apegapen. Ze moet dus door een fase van internationaal management, maar onder staatsbeheer. In 1978 legde de Wereldbank duidelijke voorwaarden op om een einde te maken aan interventies van de politieke macht. In die context heb ik toen de herstructurering aangevat. Ik had met president Moboetoe heel duidelijke afspraken en een mechanisme uitgewerkt dat een doordruk was van les Fonds spéciaux de la République française . Dat systeem heeft enkele maanden gewerkt, maar stoorde nogal wat volk, zowel in het toenmalige Zaïre als daarbuiten. Omdat ik een einde had gemaakt aan het soort copinage waar men ook in ons land nogal van houdt. Ik had alle internationale akkoorden opnieuw genegotieerd.



"Men heeft mij in 1984 gedestabiliseerd, omdat ik internationale financiële belangen bij de commercialisering van Zaïrese grondstoffen dwarsboomde. Dat was dan ook de reden waarom men een succesvolle herstructurering van Gécamines - we zaten toen aan jaarlijks 470.000 ton koper en 17.000 ton kobalt - kapotgemaakt heeft. Ik heb Congo zijn economische onafhankelijkheid gegeven, men keerde liever terug naar niet-professioneel affairisme . Gécamines kreeg bewust de doodsteek. En nu gaat men nóg verder met de vernietiging van de ertsreserves waarop de mijnindustrie van Katanga heropgebouwd kan worden" (zie kader: Hoe Belgische belangen Congo tegenwerkten ).



Onder toezicht van de Wereldbank werd een nieuwe mijnwet ingevoerd die een correcte uitbating moest garanderen.



CREM. "De nieuwe mijncode werd ingefluisterd door de betrokken mijnoperatoren. Die wetgeving is als het ware op maat gesneden om hun geprivilegieerde positie veilig te stellen. Deze mijnwet is niet coherent en niet compatibel met een gezonde toewijzing van concessies, uitbating en controle op de export. Bijsturing is nodig."



Deze week werd de uitbating hervat van de ondergrondse mijn van Kamoto, samen met de openluchtmijnen van Kolwezi de belangrijkste mijnen van Gécamines. Goed nieuws?



CREM. "Het heropstarten van de ondergrondse mijn van Kamoto vereist uitzonderlijk technisch professionalisme. Zowel de openluchtmijn als de ondergrondse zijn al jaren ondergelopen. Dat water wegpompen is een delicate operatie. Ik betwijfel of de betrokken ondernemingen ( nvdr - Katanga Mining Ltd, vroeger Kinross-Forrest) die competentie bezitten. Na lezing van hun haalbaarheidsstudies ben ik er niet van overtuigd dat de stabilisatie van de ondergelopen mijn voldoende aandacht kreeg. Ik geef hier mijn persoonlijke overtuiging, experts zouden daarover uitsluitsel moeten geven. Want als er straks met die belangrijke mijnen iets verkeerd zou gaan, zal Congo de rekening betalen.



"Het wordt hoog tijd om alle lopende contracten door een onafhankelijke instantie met de nodige expertise en neutraliteit grondig tegen het licht te houden. Als zou blijken dat de betrokken mijngroepen competent zijn en op een billijke manier de staatskas spekken, is er niets aan de hand. Maar de onzekerheid is groot omdat zoveel in het duister werd beklonken. De internationale financiële instellingen en de zogenaamde 'bevriende' landen van Congo dragen een grote verantwoordelijkheid. In afwachting van een solide en professionele aanpak van de mijnbouw in Katanga dienen zij zekerheid te bieden voor de toekomst. Als de betrokken bedrijven te goeder trouw zijn, kunnen ze hier ongetwijfeld mee instemmen."



Erik Bruyland
Land: COD
MERS
Draft Press Release on Licence Fee Collection in Flanders by CIPAL
ID: 199810270938
Recently the National Institute for Statistics (NIS) in Belgium published the statistics of the private households in Belgium.
These figures are important for a good comprehension of the structure of a state since the household is still to be considered as the main consumption unit of cable services. Licence fee collecting also has the household as main target.

The Kingdom of Belgium is a federalized nation.
Belgium comprises of three communities (based upon language): the Dutch (Flemish), the French (Walloon) and the German speaking community.
On the other hand Belgium consists of three regions (based upon territory): Flanders, Brussels and Wallonia. Each of these three regions their own government with growing responsabilities. Flanders is by far the most important region, both in demographic and in economic terms.
Provinces are administrative/territorial divisions of Belgium. There are 10 provinces, 5 in Flanders and 5 in Wallonia.

CIPAL is the firm responsable for the licence fee collection in the region Flanders since 1997. After a competition with the big informatic firms (IBM, EDS, Orda-B, Siemens, …) CIPAL obtained the outsourcing contract for a five year period (1997-2001).
The core business of CIPAL was and still is the treatment of digital data for the municipalities in the provinces Antwerp and Limburg.
The outsourcing of the licence fee collection must be seen as a deliberate new political option of the Flemish government: to delegate jobs to those who are considered to be the best in the market.
The responsabilities of CIPAL are considerable and complex:
• building a strong and visionary management team,
• the complete reorganisation and the training of personnel on new machines and new software,
• the installation of a full digital workflow where paperwork is banned "at the border" of the administrative process,
• the coordination of campaigns against tax evasion,
• the matching of its own database with those of the 21 cable companies in Flanders,
• the constant verification of names and adresses, and so on.

MERS is a consultant in media, communication and cable affairs. Lucas Tessens, managing director, iniated commercial television in Flanders in the 80s and cable telephony in 1994. He also advised the Flemish government and private firms in media and telecom matters. CIPAL and MERS work together from the start of CIPALs new business.

MERS believes that the collection of licence fee is much more than a pure technical matter. The huge penetration of television in households makes tax collecting a fine tuned barometer for financial and sociological trends in society. And a better comprehension of society helps to make better tax consultants and better governments.
TESSENS Lucas
C.V. Lucas TESSENS
ID: 199802151111
Lucas TESSENS (Antwerpen, 20 september 1953) studeerde in 1978 met onder¬schei-ding af aan de K.U. Leuven als licentiaat Communi¬catieweten¬schap¬pen. In 1979 mocht hij voor zijn eerder economisch gerichte thesis over het faillisse¬ment van de Stan¬daard-groep de 'Persprijs Frans Theelen' (Concentra) ontvangen.


Van 1980 tot 1987 was hij secretaris-generaal van de Nationale Fede¬ratie der Informa¬tie Weekbla¬den (NFIW-FNHI). Hij bouwde de NFIW in korte tijd om tot een professionele beroepsorganisatie van de weekbladuit¬gevers. Zo vatte hij de moeilijke taak aan om de weekbladen door de politieke wereld te doen erkennen als een volwaar-dige tak van de pers. In 1983 organiseerde hij, samen met de Neder¬landse NOTU, het FIPP-congres te Brussel (een kassucces met 394 deel¬nemers uit 19 landen). Verder for¬maliseerde hij de procedure voor de erkenning van reklame¬bureaus en koppelde daaraan een Centrale Debi¬teuren Bewaking (CDB), waar¬door de achterstallige betalingen van bureaus onmiddellijk fors terugliepen. Ook zetelde hij in de Commissie Post-Pers (een orgaan dat adviezen verleent over de postale distributie in België) en in de Bedrijfs¬raad Papier (adviezen aan de Federale regering over de papiersec¬tor).


Hij initieerde het lobby- en studiewerk dat leidde tot VTM. Hij adviseerde wijlen Jan Merckx, de latere Voorzitter van VTM, betreffende de te nemen strategische en tactische stappen in het ingewikkelde media-dossier. In 1984 schreef hij in opdracht van de Vlaamse Media Maatschap¬pij (VMM) de blauwdruk voor het commerciële tv-station en in 1986 het financieel plan.
Hij onderzocht een aantal mathematische modellen om tot een gefundeerde verdeling van het aandelenkapitaal te komen. Om de tred van de staatshervorming te volgen, splitste de NFIW/FNHI zich onder zijn impuls intern op in een nederlandstalige en een franstalige vleugel. Tegelijk werden de weekbladuitgevers aangemaand hun nederlandstalige en franstalige 'dubbel-titels' onder te brengen in afzonderlijke SA/NV's (RdV/Femmes, IUM/SIE, TVV/EFB).
In die periode adviseerde hij de beleidsverantwoordelijken over de uit te werken mediawetgeving ('must carry'-principe op de kabel, meerderheidsdeelname van de uitgevers, geleidelijkheid, begeleidende maatregelen, bijkomende rentesubsidies in het kader van de expansiewetgeving, exclusiviteit, ...) teneinde commer¬ciële TV niet het débâcle van de geschre¬ven en de schrij¬vende pers te laten zijn. Dit leidde uiteindelijk tot het Decreet van 28 januari 1987, dat VTM mogelijk maakte, en de Wet van 6 februari 1987, die de TV-reclame in België regelt.
Tegelijk pleitte hij echter ook voor een versterking van de openbare omroep omdat die een onver¬vangbare rol te vervullen heeft. Voorwaarde was echter dat een groter deel van het kijk- en luistergeld aan de Vlaamse gemeen¬schap zou geristorneerd worden, zo luidde het pleidooi.


In 1988 stapte hij in de sector van de pers¬dis¬tributie en in 1991 werd hij research director in een communi¬ca¬tiebu¬reau en ontwikkel¬de aldaar het Media Expert Research System (MERS), een databank over massamedia gekoppeld aan een uitgebreid archief.


In februari 1993 belastte de Vlaamse regering het MERS met de opdracht de Vlaamse media¬sector (pers, radio, tv, kabel) door te lichten. Dit resulteerde in een rapport "De Vlaamse Media" (eerste versie in maart 1993) dat periodiek geactuali¬seerd werd (de laatst beschikbare versie telt 400 blz.).


Vanaf 1 oktober 1993 vormt het MERS een zelfstandi¬ge divisie van het communica-tiebureau NV Advies & Produktie. Begin 1995 volgt dan de benoeming van Lucas Tessens tot bestuurder van deze vennoot¬schap.


In januari 1994 liet Lucas Tessens in het weekblad Trends een vrije tribune verschijnen onder de titel “Koop de kabel”. In diezelfde maand schreef het MERS, voor het Kabinet Van den Brande, de draft-opdracht voor het Studiesyndicaat "Nieuwe diensten op kabel en/of telefoonlijnen" en trad in juni 1994 toe tot dit syndicaat (GIMV + Vlaamse regering). Dit leidde tot het project 'Telenet Vlaanderen' (spraaktelefonie en multimedia op het breedband-kabelnetwerk) dat op 26 oktober 1994 door de Vlaamse regering werd goedgekeurd.


In de maanden mei en juni 1994 organiseert A&P/MERS vijf grote evenementen met culturele inslag ter gelegenheid van 75 jaar Krediet aan de Nijverheid (Kunstnocturne Octave Landuyt te Antwerpen, wereldpremière Ocean door 'Merce Cunningham Dance Company' te Brussel, Manufacture de Cristaux du Val Saint-Lambert te Seraing, Boottocht met retrospec¬tieve v/h Humorfestival te Knokke-Heist, Openings-feest Adolphe Sax te Dinant).


In december 1994 schrijft het MERS voor Creyf's Interim, en later ook voor UPEDI, een strategie uit die het gebruik van 'dedicated teletext' aankaart voor de verspreiding van jobadvertenties.

In 1995 verdiept het MERS zich in de relaties tussen de intercommunales voor teledistributie, commer¬ciële tv-stations, betaal¬televisie en Telenet. Ook de com-municatiestrategie van de Provincie Vlaams-Brabant m.b.t. de Brusselse rand wordt onder de loupe genomen. Voor de Bond van Grote en Jonge Gezinnen houdt hij in november 1995 een opgemerkt, ditmaal maatschappelijk getint, referaat met als titel "De Vlaamse media en het kantelen van de zekerheden".


In januari 1996 produceert het MERS voor MultiChoice een databank betreffende bios¬coop, box office en audimetrie. Aansluitend hierbij wordt de Vlaamse videomarkt en de versplin¬tering op de tv-markt onderzocht. In dezelfde maand adviseert het MERS een internationale mediagroep bij de strategische herpositionering van een tv-program¬mablad; de repercussies van het advies zijn voelbaar tot op corporate-niveau.


In februari 1996 wordt A&P/MERS aangezocht om de lancering van 'Central Station', de electroni¬sche knipsel¬dienst van de Belgische dag- en weekbladen, te verzorgen (8 mei 1996). Aansluitend organiseert A&P/MERS de demonstratiesessies.


Vanaf juni 1996 levert het MERS samen met EVH management consultancy voor VTM inzake de uitbouw van teletekst (VTM en Kanaal2).

In juni/juli 1996 actualiseert het MERS zijn rapport over de teledistributiesector: "De kwintessens van de Vlaamse kabel" (structuur, abonnees, jaarrekeningen-analyse, upgrade bandbreedte, terugweg).


In augustus 1996 onderzoeken het MERS en EVH samen (en in eigen beheer) de mogelijkheden van digitale cartografie voor de visualisering van marketinggegevens en de aanmaak van gebruiksvriendelijke management-boordtabel¬len. Dit onderzoek wordt verder gezet.


Vanaf september 1996 treedt A&P/MERS op als strategisch consultant voor IBM en het COI in het dossier van de outsourcing van de heffing en inning van het Vlaamse kijk- en luistergeld. Dit tax collecting dossier gaat over een bedrag van ca. 16 miljard BEF. Tevens behelst het de begeleide transfert van meer dan 170 Belgacom-per¬soneelsleden naar een andere bedrijfscultuur.


In januari 1997 licht het MERS de mediamarkt door in opdracht van MultiChoice Benelux. Hiervoor werd een origineel positionerings-tool (codenaam 'Yalta') op basis van de recentste CIM-studie ontwikkeld. Aanbevelingen voor een herziening van de marketingstrategie volgden hieruit.


Vanaf januari 1997 onderzoekt het MERS de mogelijkheid om een systeem van media-indicatoren op te zetten. Hierbij worden een groot aantal markt- en media-data (van demografie over papierprijzen tot audimetrie) in een experimenteel en multi-disciplinair model samen¬gebracht. De media bewegen zich immers in een bedding van steeds sneller fluc¬tuerende socio-economische variabelen. Een boordtabel voor media-mana¬gers moet de resultante zijn van het praktijkgerichte onderzoek.


Begin 1997 start het MERS een onderzoek in eigen beheer: "Justitia". Het onderzoek spitst zich toe op de information flow binnen het justitie- en opsporingsapparaat.


In maart 1997 tekent A&P/MERS een contract (1997-2002) met de intercommunale CIPAL voor de levering van management consultancy inzake de due diligence en de organisatie van de inning van het kijk- en luistergeld, in outsourcing gegeven door de Vlaamse regering (zie ook hoger). Zo treedt het MERS o.m. op als liaison officer met de kabelmaatschappijen en coördinator van de interne (o.m. Intranet) en externe com-municatie.


Tussen 1 mei en 31 december 1997 treedt Lucas Tessens deeltijds op als verantwoordelijke voor de (interne en externe) communicatie van de Handelshogeschool Antwerpen.


Daarnaast verleende het MERS strategisch advies aan een aantal groepen uit de mediawe¬reld, aan een belangrijke holding en aan het Kabinet van de Minister-President (o.m. voor 'Medialab'). Daarbij gaat de aandacht meer en meer uit naar de digitalisering van media-inhouden, de marketing-aspecten van digitale distributie en de verhouding tussen klassieke (print-)media en nieuwe (massa-)media.
TESSENS Lucas
Telenet - Lange aanloop (gepubliceerd in Trends Top Informatica 1997)
ID: 199700001001

De geboorte van Telenet is recent. Toch mogen we niet vergeten welke lange geschiedenis eraan vooraf is gegaan. In feite behoort de gehele uitbouw van de teledistributie sinds 1970 tot de aanloopperiode. Nergens ter wereld heeft men op zo'n grote schaal aan bekabeling gedaan als in België.
Het aantal abonnees van dit netwerk groeide van 213.350 abonnees in 1972 tot 3.657.648 eind 1996. In Vlaanderen zijn er vandaag zo'n 2,2 miljoen kabelabonnees, na correctie voor seizoenabonnees in de kustgemeenten geeft dit ongeveer 91 % van de huishoudens.

De groei viel vanaf de jaren tachtig onder de 5 % om sinds 1995 onder de één procent te duiken. De komst van VTM, dat sinds februari 1989 exclusief via de kabel te ontvangen is, zorgde in Vlaanderen nog voor een korte groeistoot. Tegelijk bond VTM de abonnee als het ware aan de kabelmaatschappijen. Dit is ook één van de redenen waarom privé-schotelantennes in België een randfenomeen bleven. VTM was voor de kabel een geschenk uit de hemel. Hieruit is alvast een les te trekken: inhoud is een sterk bindmiddel tussen hardware en consument.

Twee factoren verklaren kabelsucces: de kabel bracht bijkomend entertainment onder technisch voortreffelijke omstandigheden en tegen een lage prijs naar een kijker die meer dan ooit tevoren over koopkracht en vrije tijd beschikte. Een aansluiting op de kabel en het kiezen van programma's vergde van de eindgebruiker ook geen speciale vaardigheden, een voordeel wanneer men een technisch massaproduct op de markt gaat neerzetten.

In België zijn er via Belgacom zo'n 4,7 miljoen vaste telefoonaansluitingen actief. De telefoon was nuttig zonder meer maar men kon er weinig plezier aan beleven. Telefonie leverde niet meer dan een relatieve bereikbaarheid op. Ook is het opvallend dat antwoord- en faxapparaten zo traag ingang vonden in ons land. Telefonie heeft bovendien het nadeel dat een intensief gebruik ook meteen de rekening de hoogte injaagt. Na honderd jaar kent de telefoon een nieuwe boom dankzij de GSM, die mobiliteit toevoegt aan bereikbaarheid. Een paar jaar na de introductie lopen 800.000 Belgen met een zaktelefoon rond en bij de eeuwwisseling zouden het er twee miljoen kunnen zijn. Ook een zekere vorm van snobisme heeft de spectaculaire groei aangestuurd: een GSM-toestel aan de broeksband suggereert belangrijkheid van de omgorde.
De meest opvallende evolutie die bij de kabel te bemerken viel, was het stijgend aantal geleverde programma's: van negen in 1972 naar meer dan dertig vandaag. Vooral de opkomst van de satelliet-tv-stations vanaf het midden van de jaren tachtig heeft hiertoe bijgedragen.

Rond 1990 groeide bij de kabelmaatschappijen dan het besef dat de sector een saturatieniveau had bereikt. Eens de laat op gang gekomen bekabeling van Limburg achter de rug, ging de groei van het aantal abonnees zich uitdrukken in tienden van procenten. Bovendien zorgde een streng prijsbeleid, een lage inflatie en een tanende koopkracht (drop outs) voor een markt waaruit de 'rek' weg was.

De kabelmaatschappijen - over het algemeen samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, de intercommunales - waren echter niet bij machte om complementaire markten te gaan bespelen. Enerzijds ontbrak het aan strategisch inzicht, anderzijds zorgde de probleemloos geïnde kabelfrank voor een zekere gemakzucht. Een redelijke groei van de dividenden in de gemeentebegroting was meestal voldoende om 'avonturen' of nieuwe inzichten in de kiem te smoren. Bovendien waren de gas- en vooral de elektriciteitsbelangen van de intercommunales veel lucratiever. Een enkeling zoals Electrabelkabeldirecteur Norbert De Muynck was een roepende in de woestijn.

Het voorbeeld van FilmNet, sinds eind 1985 actief op de markt met een betaaltelevisiekanaal, dat maar niet op break-evenpositie geraakte, versterkte de trend van voorzichtigheid. Een segmentatie van het programma-aanbod werd uitgesteld wegens onzeker.

AL GORE. In januari 1993 zond de aantredende Vice-President Al Gore een duidelijk signaal uit. Internet, en netwerken in het algemeen, zouden de wereld veroveren. Ook Europa raakte in de ban van dit toekomstbeeld en de information highways werden constanten in toespraken. Op het Europese continent was een sterke penetratie van de breedbandige kabel enkel in de kleine, dichtbevolkte Benelux een realiteit. Hier stond men dus het dichtst bij die highways. In vele andere landen diende men nog te beginnen. Niet te verwonderen dat een echt Europees kabelbeleid in feite nooit bestaan heeft vóór het jaar 1994.

LAPPENDEKEN. In maart 1993 heeft het MERS in een rapport over de Vlaamse mediasector ("De Vlaamse Media"), opgesteld voor het Kabinet Van den Brande, gewezen op de "massale onderbezetting van de mogelijkheden van de kabel". Ook de structuur van de teledistributiesector kwam in het rapport uitgebreid aan bod. De verzorgingsgebieden van de 21 kabelmaatschappijen vormen op de kaart van Vlaanderen een 'lappendeken'.
In augustus 1997 besliste Leuven dan nog om tegen 1999 via Iverlek III een nieuw kabelnet in de stad uit te bouwen, in rechtstreekse concurrentie met het bestaande net van Radio Public. Versnippering was altijd al het meest opvallende kenmerk van de sector.
Het rapport bepleitte een interconnectie van de verzorgingsgebieden. Een signaal, te Maaseik ingespoten, zou dan in De Panne ontvangen moeten kunnen worden. Weg met de muurtjes, leve de ontsluiting!
Het Vlaamse teledistributienetwerk is ongeveer 53.000 km lang. Het zijn de kabels die men langs de gevels en op palen ziet. Slechts een klein deel ligt ondergronds. Het distributienetwerk wordt gevoed door circa 11.000 km primair net, vertrekkend vanuit de zogenaamde kopstations. De verhouding tussen beide delen van het TVD-netwerk ligt op ongeveer 5 km distributienet voor één km primair net. Het aantal abonnees per kilometer distributienet varieert enorm omdat de ene kabelmaatschappij actief is in een stedelijk gebied en de andere in een rurale streek. We hebben te maken met een vork van 31 (PBE) tot 74 (Integan) abonnees per km. Dit heeft natuurlijk zijn gevolgen voor de return on investment (ROI) bij ingrepen op het net die het telefonierijp moeten maken. De fasering in de ombouw van het net (de plaatsing van terugwegversterkers, e.d.) zal normaal de ROI-logica volgen.
Statutair gezien zijn er vier soorten kabelmaatschappijen: de zuivere en de gemengde intercommunale, de privé-maatschappij en de gemeentelijke regie. Eind 1996 was zo'n 67 % van de abonnees aangesloten bij gemengde intercommunales, het samengaan van gemeenten en Electrabel. De zuivere intercommunales namen 31 % van de abonnees voor hun rekening.
Electrabel werd en wordt gedomineerd door Franse maatschappijen. Deze situatie stond haaks op de Vlaamse verzuchtingen die neergelegd waren in het zgn. 'verankeringsbeleid'. Het differentiëren van het kabelgebruik (welzijnsalarmering, telecontrole, video op aanvraag, enzovoort) zou meteen ook een versterking van de Fransen in de plots strategisch genoemde kabelsector betekenen. Anderzijds moest een kabelbeleid oog hebben voor de gemeentelijke autonomie, iets waaraan zowel de zuivere als de gemengde intercommunales sterk gehecht zijn. Een al te autoritair optreden van de Vlaamse regering of van het coördinerende GIMV tegenover de gemeenten kon vlug in het verkeerde keelgat schieten. Dansen op eieren leek een makkelijker bezigheid.

SPRAAKMAKENDE TELEFONIE. Een resem adviezen vulde het MERS-rapport van maart 1993 aan. Luc Van den Brande mag als de echte 'vader' van het Telenetproject worden bestempeld, want in oktober 1993 kondigde hij in zijn beleidsbrief de oprichting aan van een 'Studiesyndicaat Kabel'. In januari 1994 werd het MERS verzocht om een draft-opdracht voor dit studiesyndicaat uit te schrijven (zie ook onze vrije tribune in Trends van 13.1.1994 on de titel Koop de kabel ! ). Vervolgens kreeg de Gewestelijke Investeringsmaatschappij (GIMV) de taak toegewezen om de werkzaamheden van het onderzoeksteam te coördineren. De kabelsector was voor de GIMV onbekend terrein. De overheidsholding had aanvankelijk absoluut geen klare kijk op de mogelijkheden, al wil men dat vandaag niet meer toegeven. In juni 1994 kwam de werkgroep een eerste keer bijeen. In de prille beginfase lag het niet in de bedoeling om telefonie over het kabelnetwerk te gaan doen. Die optie kwam er een maand later, in juli 1994, en het is nog steeds niet uitgemaakt wie die optie heeft doorgedrukt. Een direct gevolg van die keuze was dat een vertegenwoordiger van Belgacom uit de werkgroep geweerd werd.
De 'hype' rond de liberalisering van de spraaktelefonie vanaf 1998 heeft zeer zeker bijgedragen tot het kiezen van de telefoniepiste. Het eindrapport van het Studiesyndikaat kwam er, rekening houdend met de draagwijdte van wat voorgesteld werd, ontzettend vlug. Ook de Vlaamse regering heeft qua decision making alle records gebroken, want op 26 oktober 1994 reeds was het eindrapport van het SNDKT in de Ministerraad goedgekeurd en was Telenet beleidsmaterie geworden. Vlaamse beleidsmaterie weliswaar. In telecomland was nog nooit zo hard gefietst. Ook de federale regering was op snelheid gekomen en werd onverhoeds geconfronteerd met een pril Vlaams telecombeleid dat roet in het eten kon gooien bij de gedeeltelijke privatisering van het nationale Belgacom. Telenet drukte de prijs van de Belgacomaandelen, zo werd beweerd. Het communautaire duiveltje liet zijn staart zien!

De verantwoordelijkheid die men op zich laadde was enorm: zowel de samenwerking tussen de kabelmaatschappijen als de financiering van het Telenetplan waren een uitdaging van formaat. Ook op technisch vlak diende men een wereldprimeur uit te dokteren. Het distributief opgebouwde kabelnetwerk (point - multipoint) zou drager worden van zowel televisiesignalen (het klassieke gebruik) als van spraaktelefonie, een per definitie punt-tot-punt-aangelegenheid. Dit laatste veronderstelt dat men over de kabel een zogenaamde 'terugweg' vanuit de huiskamer naar een schakelpunt creëert. De diverse schakelpunten moeten met elkaar verbonden worden door glasvezelkabels met hoog debiet.
Megacentrales worden gebouwd in volgende 7 gemeenten: Hoboken (Antwerpen), Brugge, Kortrijk, Gent, Brussegem (Asse), Leuven en Hasselt.

GEVOLGEN. Aangezien de keuze voor telefonie over de kabel zoveel aandacht en knowhow vereiste, is het verklaarbaar dat de multimediatoepassingen, waarvoor de kabel eigenlijk het meest aangewezen is, naar achter werden geschoven. De concurrentie met het federale Belgacom, inmiddels opgenomen in een internationaal consortium (met Ameritech, Singapore Telecom en Tele Danmark), stond in het brandpunt van de belangstelling. De intrede van US West, één van de Amerikaanse Baby Bell's, in Telenet moest tegelijk voor cash en voor de zo noodzakelijke technologiepush zorgen. De aanspraken van bijvoorbeeld Alcatel, met de belangrijke Bellvestigingen te Antwerpen en te Geel, waren daarmee zo goed als teruggefloten. Daar werd meteen geschermd met het zo gevoelige punt van de werkgelegenheid. Later werd Alcatel wel als leverancier aangesproken. Maar achter de schermen bleef het 'verankeringsdossier' toch een sleutelrol spelen. Bij de keuze van de telefoniepartner heeft men zeer zeker geopteerd voor een verre Amerikaan, liever dan voor een nabije Fransman. Of de knowhow van US West inzake kabeltelefonie zo uniek was, valt te betwijfelen. Immers, de ervaring die US West via haar dochter Telewest had opgebouwd in Groot-Brittannië was gestoeld op het gebruik van de klassieke telefoonkabel (twisted pair) naast de klassieke teledistributiekabel (coax). In de UK duwt men dus twee kabels bij de abonnee binnen. In feite kan men zeggen dat nooit eerder een telefonieproject op zo'n grote schaal was uitgetest waarbij televisie- én telefoniesignalen over één en dezelfde kabel getransporteerd werden. In de latere engineeringfase zou blijken dat de technische uitdaging groter was dan verwacht en dat nog veel labowerk nodig was om het netwerk effectief te doen functioneren.

FINANCIERING. De financiële inspuiting die Telenet vergde werd door het SNDKT geraamd op 47 miljard BEF, te spreiden over 15 jaar. Het project oversteeg daarmee niet zozeer de financiële slagkracht van Vlaams kapitaal, maar vooral het durfpotentieel dat in onze contreien aanwezig is. Ook de al te zwakke want versnipperde organisatie van het Vlaamse kapitaal kwam hiermee aan het licht. De gemengde kabelintercommunales hebben zich via een ingewikkeld financieringssysteem laten indekken door Electrabel. Hierdoor kunnen de gemeenten blijven rekenen op de klassieke kabeldividenden en toch meesnoepen van zodra telefonie begint op te brengen. Voor dit ontwijken van risico betalen de gemeenten natuurlijk een prijs. In feite trekt Electrabel haar dominante positie die zij in kabelland al had nu ook door binnen de kabeltelefonie. De dimensie van het investeringspakket en van de risico's moest haast onvermijdelijk leiden tot een dans tussen groten. De onderhandelingen om de aandeelhouders bijeen te krijgen hebben uiteindelijk tot september 1996 geduurd.

BELGACOM ALERT. Straks krijgt het oude en grote - maar op wereldvlak onbeduidende - Belgacom dus te maken met een Vlaamse concurrent. Bij Telenet wil men niet zoveel kwijt over hoe men die concurrentie gaat aanvatten. Men zou de nationale operator met prijsverminderingen te lijf gaan, zo werd in januari 1997 nog gezegd.
Die marketingkeuze was cruciaal én gevaarlijk. Mocht dit waar zijn geweest dan onderschatte men het ontwakingsproces dat Belgacom sinds 1992 heeft doorgemaakt. De periode van Bessel Kok mag dan turbulent geweest zijn, zij heeft aangetoond dat de revolutie niet aan Belgacom zou voorbijgaan. Ook heeft Belgacom heel wat concurrentie-ervaring opgebouwd met het GSM-dossier en heeft het bewezen snel een draadloos netwerk uit de grond te kunnen stampen. Belgacom is dus alert en kan putten uit de opbrengsten van de klassieke en de moderne mobiele telefonie. Dat Telenet en Mobistar gedoemd zijn om samen op te tornen tegen Belgacom-Proximus lijkt volgens sommigen dan ook een evidentie. Mobistar geeft toe dat er gepraat wordt.
Wat er ook van zij, met zijn 139 miljard BEF omzet in 1996 is Belgacom een geducht concurrent voor Telenet en eerstgenoemde zou wel eens een langere 'prijsadem' kunnen hebben dan Telenet.
In augustus '97 laat men een ander geluid horen. "Telenet start waar ISDN stopt", klinkt het nu. Daarmee wisselt het geweer van schouder: de diensten en de breedbandigheid worden naar het voorplan geschoven. Ook in de sfeer van de aangeboden eindapparatuur zou Telenet voor een verrassing zorgen.


BREEDBANDIGHEID EN MARKETING. Natuurlijk geeft Telenet niet al zijn troefkaarten zomaar bloot. De ultrasnelle toegang tot (een selectief gedeelte van) internet is zo'n troef. Deze dienst wordt aangeboden onder de benaming 'Pandora'. Hierbij worden een aantal databanken ingeladen in een zogenaamde proxi-server die rechtstreeks op het breedbandige fiber-coax-netwerk (HFC, hybrid fiber coax) van Telenet is aangekoppeld. De bottle neck van het smalbandige klassieke telefonienet wordt daardoor omzeild. Een maandabonnement op Pandora kost 1.500 BEF en dat bedrag dekt ook alle communicatiekosten. De eenmalige installatiekost, inclusief de kabelmodem, bedraagt 10.000 BEF. De testfase is veelbelovend. Toch komen we hier bij de sleutelkwestie rond Telenet: hoe haal je uit de breedbandigheid van het gebruikte netwerk een comparatief voordeel op Belgacom? We zitten dan dicht bij de vraag welke inhoud er in de proxi-server moet worden gestopt. Die kwestie wordt op statistische basis opgelost. Internetsites die veel geconsulteerd worden, komen bovenaan het lijstje om ingeladen te worden in de proxi-server. Het kijkcijfer gaat ook hier dus een cruciale rol vervullen. Probleem blijft de extreem lage penetratie van internet in Vlaanderen.
De proxi-server zal in feite een draaischijf worden van door derden aangeboden inhouden. De digitalisering van alle informatie-inhouden en van de gehele entertainmentproductie opent perspectieven die in het begin van de XXIste eeuw voor een ware revolutie zullen zorgen. Heel ons cultureel erfgoed en alle onderwijspakketten worden immers gemakkelijk transporteerbaar over die netwerken. Dit is geen droom. De vraag is niet meer of dat soort informatiemaatschappij eraan komt, wél hoe snel het zal gaan.
Dit facet van Telenet wordt voorlopig nog op de achtergrond gehouden. Het gehele project is nog al te zeer techno-driven om met zulke kwesties bezig te zijn.

BIG BROTHER? Een voorbeeld toont aan hoe maatschappelijk en hoe ethisch de aangelegenheid wel kan worden. Neem nu de affaire Dutroux. De wanstaltigheid ligt natuurlijk in de aard van het delict zelf. Maar ligt ze niet evenzeer in het gebrek aan communicatie? Is het verstoppertje spelen van politiediensten en parketten niet misdadig? Hoe zwaar weegt de verantwoordelijkheid op het beleid indien men de technologie niet inzet daar waar ze moet ingezet worden? Quid indien men opteert voor geslotenheid i.p.v. voor openheid in een zo essentieel dossier als de burgerlijke veiligheid?
Het al dan niet inschakelen van performante netwerken en databases is vandaag geen technologische optie, maar een maatschappelijke én dus een politieke. De trage maar gestage popularisering van internet heeft voor velen duidelijk gemaakt dat afstand niet langer een rol speelt in de informatieoverdracht. De afstand tussen Brussel en Buenos Aires is even kort als die tussen Luik en Charleroi. Na miljoenen jaren drijven de continenten terug naar elkaar toe. Nu het technische 'non possumus' van de baan is geveegd, wordt in de discussie vrij vlug geschermd met gemeenplaatsen zoals Big Brother en privacy. Maar de maatschappelijke evolutie is van die aard dat vandaag enkel criminele organisaties en financiële sjoemelaars profiteren van het niet-bestaan van goed georganiseerde computernetwerken waarin op gecontroleerde manier wordt omgegaan met vitale veiligheidsinformatie. De breedbandigheid én dus de snelheid waarmee enorme pakketten via Telenet getransporteerd kunnen worden, zijn morgen argumenten om de beleidsmakers tot creativiteit en het afleggen van verantwoording te dwingen.

ONDERWIJS EN PC-VAARDIGHEID. Een laatste teer punt ligt in het opleidingsniveau van het publiek. Waar haalt de gewone burger straks de vaardigheid vandaan om met ingewikkelde eindapparatuur om te gaan? Worden de installatieprocedures sterk vereenvoudigd? Wat investeren we in opleiding en begeleidende communicatie? Wanneer confronteren we onze kinderen met de pc: op 4, op 6 of pas op 12 jaar? Welke software maken we hen eigen? Of moet dit debat niet gevoerd worden en klaart in de markt alles vanzelf uit? De 11-juli-toespraak van Luc Van den Brande is terzake vrij radicaal. Tegen 2001 wil de Vlaamse regering alle jongeren van 12 jaar een pc-opleiding bezorgen. Het prijskaartje bedraagt 2 miljard BEF. Een peulenschil. Toch schrikken sommigen van een investering van enkele duizenden franken per leerling. Net alsof opleiding een luxe zou zijn. Allerminst. Een maatschappij in mutatie kan het zich niet permitteren eenzijdig te kiezen voor een technologiestoot zonder onderwijsverandering. Indien een bedrijf zoals Belgacom met miljarden het grootste intern herscholingsprogramma in België gaat realiseren, dan moet dat toch een niet mis te verstaan signaal zijn dat opleiding vitaal is. Telenet krijgt pas echt zin als het een rol gaat spelen in een breed sociocultureel kader. Pure telefonie met enkele ingenieuze toeters en bellen vormt een te smalle basis om de markt te bekoren.
Land: BEL
Trends
2 maart 1995: weekblad TV-Familie (WBN) gelanceerd. Prijs per nummer is 40 BEF
ID: 199503020987


Bron: Trends 13/3/1995
Tessens Lucas
Roularta: een beknopte historiek (tot 1994)
ID: 199408000961
Het ritme waarmee de Roularta-groep ingrijpt in de eigen structuur, samenwerkingsverbanden smeedt, zelf titels lanceert of in joint venture, ze opkoopt, samen¬voegt of afvoert, is opmerkelijk.

De beknopte historiek illustreert dit ten overvloede :

De Roularta-groep ontstond bescheiden in januari 1954 uit het samengaan van 'De Roeselaarse Weekbode' (300 ex.) en 'Advertentie' (10.000 ex.), twee lokale weekbladen die werden overgeno¬men door Dr. Jur. Willy De Nolf (°Eine, 28.12.1917 +Leuven, 6.10.1981). Vandaag is de groep aktief in volgende sektoren : drukkerij, nieuwsmagazi¬nes in beide landstalen, weekbla¬den voor managers en bedrijfsleiders, magazines voor de industrie, sportbladen, seniorentijd¬schriften, jaarboeken, tijdschriften die zich richten tot jonge gezinnen met kinderen, betalende regionale weekbladen, gratis huis-aan-huis-bladen die een quasi volledige dekking van Vlaande¬ren ver¬zekeren, boekenuitge¬verij en boekenclub, evenementen-organisatie, media-research en media-advies, publiciteitsregie voor de eigen bladen en die van derden, regionale televisie.

In 1955 wordt gestart met twee nieuwe edities 'Izegem' (13.000 ex.) en 'Tielt' (14.000 ex.) naast de inmiddels omgedoopte editie 'Advertentie Roeselare' (25.000 ex.). In 1956 is de 'Roeselaarse Weekbode' uitgegroeid tot buiten de stadsgrenzen en wordt de naam gewijzigd in 'Weekbode'; een tweedehands-typo-rotatiepers wordt aangekocht. In 1957 wordt het concurre¬rend lokale weekblad 'De Mandelbode' overgenomen. In 1958 start de 4de editie van 'Adverten¬tie' : Ieper (21.000 ex.). De capaciteit van de drukkerij wordt opgevoerd door de aankoop van een tweede typo-rotatiepers. In 1960 wordt het weekblad 'De Oude Thorhoutenaar' overgeno¬men en omge¬vormd tot de 5de streekeditie. In 1963, na jaren van groei, wordt besloten een nieuwe drukkerij te bouwen aan de Meiboomlaan te Roeselare, ook vandaag nog het hoofdkwar¬tier van de groep.
In 1964 wordt 'Advertentie Groot-Antwerpen' (178.000 ex.) gelanceerd en daarmee treedt Roularta voor het eerst buiten haar geboortegrond West-Vlaanderen. Begin 1965 wordt met de uitgave van 'Advertentie Groot-Gent' (87.000 ex.) gestart. Tussen 1965 en 1971 worden nog volgende edities uitgebouwd van de groep huis-aan-huisbladen die toen de naam GROEP E3 - verwijzend naar deze belangrijke verkeersader, thans E17 - kregen opgeplakt : E3 Diksmuide (1966; 9.000 ex.), E3 Veurne (1967, 16.500 ex.), E3 Groot-Brugge (80.000 ex.), Waasland (75.000 ex.), Eeklo (29.000 ex.), Zuid-Vlaanderen (90.000 ex.), Vlaamse Ardennen (1968). In 1969 bereikt de wekelijkse oplage van deze bladen meer dan 1 miljoen exemplaren. In 1970-1971 worden de resterende streken afgedekt : Groot-Aalst, Dendermonde, Ninove, Geraardsber¬gen, Leuven, Mechelen, Oostende. Parallel worden regionale bureaus opgericht die instaan voor de publiciteitsacquisitie. Het spreekt vanzelf dat de bestaande regionale weekbladen uit de veroverde streken deze opgang met node aanzien. Een tweede bemerking is deze : via de uitgave van een zeer dicht netwerk van huis-aan-huis-bladen in geheel Vlaanderen ontwikkelt Roularta een diepgaande know-how van de publici¬teitsmarkt en van het economisch weefsel van het gewest.
Met de overname van 'Het Ypersch Nieuws' verovert 'De Weekbode' een belangrijk nieuw territorium. De drukkerij wordt dan ook uitgebreid met nog een nieuwe rotatiepers, ditmaal met kleurmogelijkheid. Het kapitaal wordt daartoe overigens opgetrokken tot 25 miljoen BEF.

In februari 1971 wordt 'Knack' gelanceerd. Vanaf 1972 neemt de zoon van dhr Willy De Nolf, dhr Rik De Nolf, de magazine-poot van Roularta onder zijn hoede. Ook diens zwager, dhr Leo Claeys, zoon van Louis Claeys uit Zedelgem, treedt aan in de groep en neemt de technische zaken van de drukkerij ter harte. 'Knack' vestigt zich te Brussel en, eveneens in de hoofdstad, wordt een bureau voor nationale reklameregie geopend. 'Knack' wordt de springplank naar de nationale uitbouw van Roularta. Tegelijkertijd (1972) wordt de drukkerij uitgebreid met offset-kleurenpersen (rotatie- en vellendruk) en wordt het kapitaal op 110 miljoen BEF gebracht.
Op 15.3.1975 wordt Trends, een financieel-economisch veertiendagelijks blad, op de markt gebracht. In 1976 verschijnt de franstalige tegenhanger 'Tendances'. Het betreft echter geen vertaling van 'Trends'. Beide bladen hebben onafhankelijke redacties en kunnen daardoor de verschillende gevoeligheden van de beide landsdelen ook beter bespelen. Daarmee zet Roularta de eerste stap over de taalgrens, wat toen zeker geen evidentie was. 1976 is ook het jaar van de lancering van 'Family' (h-a-h, vierkleuren, magazineformaat, 1,1 miljoen ex.). Ook de Weekbode-groep wordt aangevuld met een Tieltse editie : 'De Zondag'.
In 1977 wordt er weer gebouwd : een produktiehall van 5.000 m² en voorzieningen voor het personeel, ondertussen reeds 350 man te Roeselare. De drukkerij is volledig overgegaan van lood naar fotografisch zetwerk. In maart 1978 wordt een nieuwe Harris-kleurenrotatiepers voor o.a. de magazines in gebruik genomen. In 1979 wordt verder geïnvesteerd in fotografische zetap¬paratuur en wordt de administratie voorzien van een geïntegreerd computernetwerk. Ook in 1979 krijgen de oude 'Advertentie'-bladen een nieuwe 'look' en wordt de titel gewijzigd in 'De Streekkrant'. De oplage ligt dan op 2,1 miljoen exemplaren, gespreid over 44 edities en 10 lokale kantoren in Vlaanderen. De Weekbode-groep wordt uitgebreid met een 8ste editie via de overname van 'De Zeewacht' en in 1981 neemt dit weekblad het 'Nieuwsblad van de Kust' over. Inmiddels was op 20.3.1980 "Sport Magazine" gelanceerd. Twee nieuwe Harris-offset krantenpersen worden geïnstalleerd zodat alle edities van 'De Streekkrant' in eigen huis kunnen gedrukt worden. In het begin van de jaren 80 begint de groep aan de juridische opsplitsing van haar structuren. In 1981 wordt gestart met een wekelijkse extra-bijlage bij 'Knack', een city-magazine voor Antwerpen : 'Knack-Antwerpen'. In februari 1981 lanceert Roularta een franstalige tegenhanger van 'Sport Magazine'. In september 1981 lanceert Roularta 'De Sportkrant', een sportweekblad voor West-Vlaanderen.
Op 6 oktober 1981 ontvalt de stichter van de Roularta groep, dhr Willy De Nolf, aan de familie en aan het bedrijf; hij wordt onder massale belangstel¬ling ten grave gedragen : plots wordt duidelijk welke invloed uitgaat van de groep. Zijn echtgenote, Marie-Thérèse De Clerck, neemt echter de rol van mater familias in de beste Westvlaamse industriële traditie over. Begin 1982 wordt 'De Nieuwe Boekenkrant' gelanceerd. In mei 1982 wordt het 'Belang van West-Vlaanderen' opgericht : het gaat hier om een samenwerkingsakkoord voor de werving van merkreklame tussen Roul¬arta en het 'Brugsch Handelsblad' (van de familie Herreboudt; niet alle leden van deze familie zijn even blij met deze samenwerking waarin zij enkel de voorbode zien van een dreigende overname). Later zal deze benaming gecontesteerd worden door 'Het Belang van Limburg' (Concentra) en wordt de naam gewijzigd in 'Krant van West-Vlaanderen' (september 1982). Op 24 februari 1983 wordt een franstalig nieuwsweekblad, 'Le Vif Magazine', op de markt gebracht dat het instituut 'Pourquoi Pas ?' van Marc Naegels naar de kroon steekt op de Brusselse markt . In maart 1984 wordt 'Industrie Magazine' gelanceerd in samenwerking met de uitgeverij Biblo. Daarmee slaat de groep een nieuwe weg in : deze van de joint-ventures. In 1984 wordt ook het kwaliteitsblad 'Culinair' overgenomen, dat twee jaar later zou overgaan in het hernieuwde VTB-blad 'Uit' (1986). In 1985 is 'De Weekbode'-groep nogmaals aan uitbreiding toe met de overname van 'De Torhoutse Bode' (°1860) van de familie Becelaere. Het blad wordt samengesmolten met 'De Torhoutenaar'.

In februari 1986 sluit 'Le Vif' een samenwerkingsakkoord met de Franse groep L'Express en wordt de titel gewijzigd in 'Le Vif-L'Express'; het weekblad wordt bovendien aangevuld met een bijlage 'Weekend L'Express'. Daarmee volgt 'Le Vif' het voorbeeld van 'Knack' dat in 1984 ook zo'n gekoppelde bijlage kreeg (gegroeid uit de zelfstandige uitgave 'Weekendblad' die op 3.1.1983 op de markt was gebracht). Ook 'Sport Magazine' (°1980) ondergaat in 1986 een gedaanteverwisse¬ling : via een samenwerking met Hoste, toen nog in handen van de 'groep Vink', wordt het omgewerkt tot Sport 80, later Sport 90, dat wekelijks verschijnt. In 1990 wordt de participatie van uitgerij Hoste overgenomen, en in 1992 leidt een nieuwe samenwer¬king met het grote Rossel (Le Soir) tot het ontstaan van twee magazines : 'Sport Magazine' voor de algemene sport, en 'Voetbalmagazine' (°5.8.1992) als gespecialiseerde evenknie. Beide bladen verschijnen in de twee landstalen. In 1987 nemen 'Trends' en 'Tendances' de wekelijkse periodiciteit aan. In datzelfde jaar wordt de formule 'Deze week in ..." uitgewerkt, gericht op de grote Vlaamse steden. Op 28 oktober 1987 wordt de NV Vlaamse Televisie Maatschap¬pij (VTM) voor de notaris opgericht en daarin neemt Roularta een participatie van 11,11 %. In 1988 ontstaat het adviesbureau 'Top Consult' (zie verder). In 1988 wordt 'Pourquoi Pas ?' (°1910) overgenomen, volgens het vakblad 'Pub' voor 360 miljoen BEF. Het blad had het aartsmoeilijk gekregen door de onverbiddelijke concurrentie van 'Le Vif/L'Express' ('PP ?' wordt op 6.1.1989 gekoppeld aan 'Le Vif'). Deze overname zet in franstalig België veel (politiek) kwaad bloed (en het is zeer wel mogelijk dat deze overname de rechtstreekse aanleiding is geweest tot de latere politiek geïnspireerde lancering van 'L'Instant' op 7 september 1991 - zie onze bespreking van de groep TVV/EFB). Eveneens in 1988 wordt 'Baby' overgeno¬men en lanceert Roularta in samen-werking met het Parijse Bayard Presse de dubbeltitel 'Onze Tijd' en 'Notre Temps', een maandblad voor senioren, op de Belgische markt. En aan de overnames - vooral van regionale bladen - lijkt geen eind te komen : 'De Aankondiger' (1989), het Turnhoutse huis-aan-huis-blad 'Ekspres' (1990, 71.000 ex.), ''t Reklaam' (1991), het Kempense 'Het Zoeklicht' (1991), 'Uw Annoncenblad' (1992), 'Vilvoordse Post' (1992). Ook 'Belgian Business' wordt opgeslorpt (februari 1992, samen met 'Industrie' versmolten tot het maandblad 'Belgian Business & Industrie').
In 1990 nemen Roularta, tapijtfabrikant Beaulieu, de Bank van Roesela¬re, de vzw Kristelijke Zieken-fondsen en de immobiliënmaatschappij Dandi¬mo van de groep Bouc¬quillon het regio¬nale televisiestation RTVO uit Kortrijk over.
Vanaf eind november 1991 turnt Roularta de tele¬visiekaternen van het 'Weekend L'Express' en van 'Weekend Knack' om tot volwaar¬dige televisiemagazines : beter papier en uitge¬diepte redaktionele informatie met portretten en achtergrondge¬gevens, 'Télévif' en 'Teleknack'. Ze blijven beide echter een onderdeel van de zgn. weekend bijlage en zijn dus niet zonder het hoofdmagazine verkrijg¬baar. Met de overname in 1990 van het 'Brugsch Handelsblad' (°23.6.1906), en het 'Kortrijks Handelsblad' verwezenlijkt Roularta een jarenlange droom : de aanwezig¬heid met de Weekbode-groep op de belangrijke stedelijke Brugse markt. De oplage stijgt hierdoor ook uit tot boven de 100.000 ex. Door die aanwezigheid in de Westvlaam¬se hoofdstad concreti¬seert de 'Krant van West-Vlaanderen' immers nu pas tenvolle haar identiteit.
Rond de uitgaven worden ook allerlei initiatieven ontwikkeld, zoals Roularta Books (boekenuitge¬ve¬rij, 1989), Mediaclub (lezersservice) en Roularta Events (organisatie van evenementen, 1990). Mede daardoor wordt de Roularta-groep 'incontournable'.
Door de gestage schaalvergroting diende eens temeer de drukcapaciteit uitgebreid : in 1991 een magazinepers (Harris M 4000) en een hybride krantenpers (Harris M 1600); in 1993 nog een Mitsubishi-magazinepers. Verder worden de prepress-activiteiten verder geïntegreerd en geïnforma¬tiseerd (modemlijnen, DTP, duplicaatdia rechtstreeks vanuit diatheek op film).
In februari 1992 wordt 'Style' gelanceerd, een maandelijks life-style supplement voor Trends. Augustus 1992 brengt een joint venture tussen Roularta en de groep Rossel in de uitgave van twee nieuwe sportbladen 'Sportmagazine' en 'Voetbal/Foot', waarin het oude 'Sport 90' overgaat.

Sinds 14.1.1993 wordt 'Talent' (per¬soneelsadver¬tenties) wekelijkse als bijlage aan 'Trends' toegevoegd. Het betreft hier een joint venture die volgende uitgeverijen verenigt rond het initiatief : Tijd, Roularta, La Libre Belgique en Editeco (L'Echo).
In het najaar van 1993 raakt de groep betrokken bij de alliantie 'Mediabel' (Nynex-USA, Déficom, Roularta, VUM) die de uitgave van de 'Gouden Gids' wil gaan realiseren maar uiteindelijk besliste Belgacom de uitgave in eigen beheer te nemen. In oktober 1993 lekt uit dat tussen de groep en de VUM plannen bestaan om samen een goedkoop (15 BEF) dagblad, gecentreerd op het televisiege-beuren, uit te brengen. Eind december wordt dit plan echter afgeblazen. In maart 1994 raakt bekend dat Roularta samen met VUM en de Financieel Ekonomische Tijd electronisch uitgeven aan het bestuderen is. Vanaf 30 mei 1994 verschijnen de weekbladen Trends en Tendances op maandag; dit heeft te maken met de fusie van het weekblad 'Kapitaal' en het 'Beleggen'-katern van Trends tot 'Cash ! Trends' (tabloïd-bijlage van ca. 32 blz. op roze papier à la 'Financial Times'). In augustus 1994 start Roularta, aan de zijde van VUM, onderhandelingen over de overname van de groep Het Volk en verklaart in oktober niet geïnteresseerd te zijn in het dagblad, wél in de drukkerij en in de weekbladen .

Roularta heeft zich toegelegd op 'narrow casting' of doelgroepen-media (RMG zelf spreekt van 'the targeted media' ) en blijft daardoor ook weg uit de zuigkracht die het nog steeds oprukken¬de televisiemedium teweegbrengt .
TESSENS Lucas / MERS
Tribune in Trends van 13 januari 1994: Koop de kabel ! Welk Vlaams telekombeleid ?
ID: 199401131495
Article 19930280: 25 maart 1993: Kabeltje dek je. Vlaamse media. Interview met Lucas Tessens over de Vlaamse verankering van de media en de toekomst van de teledistributie.
TESSENS Lucas, BROCKMANS Hans
25 maart 1993: Kabeltje dek je. Vlaamse media. Interview met Lucas Tessens over de Vlaamse verankering van de media en de toekomst van de teledistributie.
ID: 19930280
in Trends 25/3/1993, p. 33-35. Scan onder nummer 19930280 en 19930280_1.

Land: BEL
VUM
20 september 1984: VUM lanceert nieuw dagblad '24 uur'. De prijs van een los nummer bedraagt 17 frank.
ID: 198409200561

Het blijft tot op vandaag een raadsel hoe de lancering van zo'n pulpblad de goedkeuring kon krijgen van de raad van bestuur en van het management van de VUM. Wat was de werkelijke target? Wij hebben enkel een hypothese.
Feit is dat de dagbladhandelaars, onder leiding van de flamboyante Fons Moelans, het blad boycotten. Achter de schermen werd hij hierbij geholpen door Jan Merckx. Met medeweten van Merckx werden tijdens de nacht enkele schoten afgevuurd op het kantoor van Het Handelsblad aan de Frankrijklei te Antwerpen. (to check: exacte datum)
Kernredactie: Huib Crauwels (ex-Trends), Mare Van Cauteren (ex-De Standaard), Hilde Geens (ex-Knack, ex-De Zwijger),Josefien Overeem (ex-Pub), Luk Neuckermans (ex-Belga). Werner Van de Walle (ex-Trends, ex-De Morgen), enz.
Op 26/10/1984 verdwijnt het dagblad van de markt.



Hieronder de beschouwingen van Frans Crols in Trends van 21 september 1984:


Article 19830168: De duiten van de toegepaste letterkunde
MERCKX Jan, TESSENS Luc, TESSENS Lucas, VAN THILLO Ludo
De duiten van de toegepaste letterkunde
ID: 19830168
artikel in Trends van 9 juni 1983 over de magazines van de NFIW
Land: BEL
NN
15 maart 1975: eerste nummer van Trends
ID: 197503151694
Back to top