Jules Marchal over dwangarbeid in Kongo - Interview in Belang van Limburg - 23/03/2002

MARCHAL Jules [DELATHUY]
Jules Marchal over dwangarbeid in Kongo - Interview in Belang van Limburg - 23/03/2002

Het levend koloniaal geweten van België woont in Zuid-Limburg. Jaren leidde hij een geheim bestaan, verscholen tussen het groen in Hoepertingen en achter de schuilnaam A.M. Delathuy, die verwijst naar zijn overgrootmoeder. De hele tijd is het vuur van de heilige verontwaardiging bij Jules Marchal hevig blijven branden. Alleen wil het lichaam van de 77-jarige oud-diplomaat niet meer echt mee.
Als hij voor de derde keer een document uit zijn indrukwekkende archief haalt, botst hij tegen de boekenkast. «Last van evenwichtsstoornissen. Ik ben maar een halve man meer.» Even later, als we het over de Kongolese avonturen van Jef Geeraerts hebben, lichten de ogen guitig op. «Dat was ne hete. Iedereen in Kongo sprak over de uitspattingen van Geeraerts.»

Maar die middag staan geen wufte verhalen op het programma. Jules Marchal heeft pas de laatste hand aan het derde deel over dwangarbeid in Kongo gelegd. «Dwangarbeid voor de palmolie van Lord Leverhulme», klinkt de titel in het Nederlands - helaas is het boek enkel in het Frans beschikbaar. «Er zijn niet genoeg nederlandstalige lezers voor mijn boeken. Bovendien kunnen de zwarten mijn boeken nu ook lezen», zegt Marchal die zijn carrière als ambassadeur in Ghana, Liberia en Sierra Leone afsloot.
Het nieuwe deel in dit stuk sociale geschiedenis van de Belgische kolonie is een litanie van misbruiken en de meest grove schendingen van de rechten van de zwarte bevolking. Taaie literatuur, maar daarom niet minder uniek en meeslepend. Het onderzoek van Marchal, die een duik in de Belgische archieven nam, lag aan de basis van 'De geest van koning Leopold II en de plundering van de Congo' van de Amerikaanse auteur Adam Hochschild. Jules Marchal beschrijft treffend hoe de Belgische kolonisator het systeem van Leopold II gewoon overnam.

Nijlpaardpees

Jules Marchal heeft de misbruiken in de Belgische kolonie zelf meegemaakt. Van 1948 tot aan de onafhankelijkheid in 1960, was hij territoriaal ambtenaar in Lisala in de Evenaarsprovincie. «Twintig dagen per maand moesten we de brousse intrekken om de zwarten duidelijk te maken wat ze moesten doen. We overnachtten in een gîte d'étape. Die zwarten moesten weten dat wij er waren, dat we hen konden straffen. We reisden rond met zes, zeven zwarte soldaten en onze gevangenen. »

Jules Marchal- Gevangenen?
«Ja, we waren ook politierechter, we konden de zwarten die iets mispeuterd hadden ook in de bak steken. En we konden enkel gevangenen met de chicotte, een gedroogde pees van een nijlpaard laten geven. Dat was zeer vernederend. 's Morgens om zes uur moest de hele bevolking van een dorp acte de présence geven. Daarna werden de gevangenen voorgeleid.
Die mannen waren veroordeeld voor onnozele vergrijpen, maar dat was pure hypocrisie. Ze kregen cel als ze hun katoen niet haalden of als hun hut niet in een perfecte staat was (parfait état de propreté). Er mocht geen sprietje gras in de buurt staan- komaan zeg. Die gevangenen moesten dan hun broek afsteken en dan kregen ze zweepslagen op de billen. In conspectu omnium, waar iedereen bijstond. Zeer vernederend was dat.
Toen ik in '48 in Kongo arriveerde, kregen ze nog 8 slagen met de chicotte. In 1952 is dat verminderd tot 4 - maar dat was even erg. Daarom moesten we 20 dagen per maand de brousse in, om die cinema op te voeren. Dat is de grote leugen in verband met Kongo: onder Leopold II was alles slecht en tijdens de Belgische kolonisatie was alles koek en ei.»

Sunlight

Op papier leek het zo mooi. In 1911 kreeg de Britse industrieel William Lever van de Belgische koloniale overheid niet minder dan 750.000 ha Kongolese plantages in pacht. Lever bouwde op basis van palmolie, de grondstof voor zeep, een heel imperium uit. Trots als een pauw overhandigde de Britse industrieel Lever, die later als Lord Leverhulme in de adelstand werd verheven, in maart 1912 het eerste stuk Kongolese zeep verpakt in een ivoren kistje aan koning Albert I. Leverhulme, de man die de wereld Sunlight en later Lux schonk, gold als een filantroop. «Hij bouwde in de buurt van Liverpool een tuinwijk voor zijn arbeiders. Deze stad, Port Sunlight, stond model voor de tuinwijken die later in Meulenberg, Waterschei en Winterslag zijn gebouwd», zegt Jules Marchal.

Bescheidenheid was Leverhulme vreemd. Het hoofdkwartier van de Huileries du Congo Belge was gelegen in Lusanga, nabij Kikwit. Snel werd Lusanga omgedoopt tot Leverville.
Met de steun van de Kongolese Weermacht en de Belgische overheden bouwde Lever in de buurt van Kikwit immense palmolieplantages uit. Maar hoe kwam Lever, die de basis legde van de Brits-Nederlandse voedingsgigant Unilever, in Kongo terecht?
Jules Marchal: «Hij greep naast de concessies van natuurlijke palmoliebomen in Brits West-Afrika. Die werden daar door de zwarten uitgebaat, de Britten gaven geen palmbossen in concessie. Bij ons moesten de zwarten palmnoten aan Lever leveren. Ze moesten kappen, zoniet vlogen ze de gevangenis in.»

Lever kreeg van de Belgen niet alleen een monopolie, de Belgische autoriteiten leverden hem ook dwangarbeiders die voor een schijntje in zijn plantages moesten werken.
«Lever was geen uitzondering. De administratie deed dat voor iedere colon. De zwarten moesten zogezegd niet voor een loon werken, ze moesten gewoon leren werken, omdat ze lui waren. Maar die zwarten waren geen zotten, he, als ze u niet betalen, dan werkt ge ook niet.»

Orgie

De zwarte bevolking kwam ook in opstand tegen de dwangarbeid in de plantages van Lever. Bijzonder schrijnend is het hoofdstuk waarin Marchal de strafexpeditie tegen de Pende, een plaatselijke stam in het dorpje Kilamba beschrijft.
Bij de komst van territoriaal agent Edouard Burnotte in het dorpje, vluchtten alle mannen de brousse in. Burnotte liet daarop alle vrouwen in een hangar opsluiten. Die avond, op 14 mei 1931, liet Burnotte, die in het gezelschap van enkele andere blanken was, enkele kratten bier aanrukken. «De vijf begonnen te drinken en te zingen. Nadien lieten ze enkele vrouwen halen die in de hangar opgesloten zaten. Het werd een van die monsterachtige orgiën die legendarisch waren onder de blanke vrijgezellen in Kongo», schrijft Marchal.

De dag nadien eiste Matemo, de man van een van de vrouwen bij chef de poste Collignon, naar goede Afrikaanse gewoonte betaling voor het nachtje vertier. Collignon siste Matemo toe dat hij kon oprotten, waarop de zwarte hem enkele klappen verkocht en enkele keren flink beet. Uiteindelijk stuurde de gewestbeheerder zijn medewerker Maximilien Balot ter plaatse om een onderzoek uit voeren.
Op 8 juni arriveerde Balot bij Matemo. Tijdens een gevecht raakte Balot gewond en vluchtte het bos in. Daar werd hij door Matemo afgemaakt. Matemo zou het lijk van Balot in stukken gehakt hebben die hij uitdeelde aan de chefs en Pende-notabelen uit de buurt. De zaken liepen danig uit de hand en uiteindelijk werden 300 tot 500 Pende met machinegeweren afgeslacht.

Dit zou een klassiek verhaal over wilde zwarten en belaagde blanken kunnen zijn, ware het niet dat minister van Koloniën Paul Crockaert in het Belgische parlement enkele vervelende vragen over deze affaire kreeg. Daarop werd de magistraat Eugène Jungers, voorzitter van het Hof van Beroep in Kinshasa, op onderzoek uitgestuurd.
Uit het verslag van Jungers blijkt duidelijk dat de blanken zich bij de Pende absoluut onbehoorlijk gedragen hadden en dat de zwarten wel degelijk redenen hadden om zich tegen de dwangarbeid te verzetten.

Typisch voor de belabberde staat van de Belgische archieven: Jules Marchal heeft het oorspronkelijke verslag van de Jungers zending niet kunnen inkijken. Hij baseerde zich dan maar op de parlementaire tussenkomsten van de socialistische voorman Emile Vandervelde die een jaar later hierover de minister van Koloniën aan de tand voelde. Marchal speelt op: «Alles wat ik schrijf is nieuw. Mijn boeken zijn gebaseerd op archieven die nooit door iemand zijn geconsulteerd, die nooit gebruikt zijn door andere historici.»

Vandaag wordt Kongo opnieuw geplunderd, door de buurlanden Rwanda, Oeganda en Zimbabwe die hun legers naar het land gestuurd hebben. Herhaalt de geschiedenis zich?
«Union Minière en de uitbaters van de Kilo Moto-goudmijnen hebben Kongo veel meer geplunderd. Ik moet lachen met wat men nu plunderingen noemt. Onze bedrijven hebben in die mijnen miljoenen verdiend.»

Het derde deel in de reeks over dwangarbeid is pas klaar. U werkt nu aan deel vier...
«Inderdaad. Het hoogtepunt hierin is de dwangarbeid tijdens de tweede wereldoorlog, de effort de guerre (oorlogsinspanning). Wat dat betreft zijn er nagenoeg geen archieven beschikbaar. In opdracht van de gouverneur-generaal droeg de procureur-generaal de parketten in Kongo op dat ze geen documenten meer moesten bijhouden, dat alles in het teken van de 'effort de guerre' moest staan.
Weet ge dat ze de zwarten terug de bossen hebben ingejaagd, om wilde rubber te tappen? Omdat de rubberplantages in Maleisië en Indonesië door de Japanners bezet waren, was er plots veel natuurlijk rubber nodig. Maar de rubberplantages van Leopold II bestonden niet meer, dus moesten de zwarten op zoek naar natuurlijk rubber in de Kongolese bossen. Verder in dat vierde deel komen de dwangarbeid bij de aanleg van wegen, bij de exploitatie van tin in Maniema en van de teelt van katoen aan bod. Ik vrees echter dat ik dit boek niet zal kunnen afwerken...»

MARCHAL Jules [DELATHUY]@ wikipedia