Index des Eligibles au Sénat (1831-1893)

STENGERS Jean (direction), DE PAEPE Jean-Luc, KURGAN-VAN HENTENRYK Ginette
Index des Eligibles au Sénat (1831-1893)
Hardcover, reliure d'édition, linnen, in-8, 137 + 549 pp., avec Table des noms de lieux, Table des noms de Sociétés. Ouvrage indispensable pour la compréhension de l'importance de la propriété foncière en Belgique et des retombés sur la vie politique. Discussion sur l'ouvrage d'Emile Vandervelde 'La propriété foncière en Belgique" (pp. 106 s.). Ouvrage qui excelle par sa méthode. Sur les sources: Mémorial administratif des provinces > mise sur fiches > vérification et compléments > corrections des noms et des dates de naissance en utilisant les données de l'état civil. Les informations: 4.183 notices sur 506 pages; il y a 2.429 notices lonques (DATES de naissance et de décès) et 1.754 notices courtes (années de naissance et de décès). En ce qui concerne les 2.429 notices lonques, il s'agit de: 1) 2.277 éligibles (dont 1.148 sont nobles et 1.129 non nobles) qui, durant une année au moins, ont payé le cens (cijns) complet de 2.116,40 francs; 2) 1.906 éligibles (392 nobles et 1.514 non nobles) qui n'ont jamais été qu'éligibles complémentaires, c.à.d. à moins de 2.116,40 francs, mais qui ont occupé des fonctions ministérielles ou détenu un mandat parlementaire; 3) les sénateurs qui ont siégé au Sénat avant 1894 sans jamais être inscrits sur aucune liste d'éligibles au Sénat (cas rarissimes). Sur les administrateurs de sociétés: sur un total de 2.277 éligibles à cens complet, 276 personnes, soit 12% détiennent un ou plusieurs mandats dans des sociétés anonymes au capital de 2 millions de francs au minimum.
Signalons que Stengers stipule à la page 40: "C'est un répertoire de la richesse individuelle belge au XIXe siècle mais surtout, il faut le souligner, de la richesse foncière."
Stengers mentionne: "Le revision de 1894 principalement, apportera de substantielles modifications, dans le sens surtout d'une précision accrue des divers impôts mentionnés (sur les listes des éligibles): la situation des immeubles, l'article de la matrice cadastrale et le revenu cadastral devront désormais figurer sur les listes." (Article 233 du Code éléctoral revisé, 28 juin 1894, publié au Moniteur du 30 juin 1894) (pp. 48-49) Noot Lucas Tessens: HET IS DAN OOK DE VRAAG OF ER OOIT ONDERZOEK IS GEDAAN NAAR DIE LIJSTEN !!! Het antwoord vinden we op p. 66: deze gegevens werden eveneens door het team van Stengers op fiche gebracht. Of ze gepubliceerd was ons aanvankelijk niet duidelijk. De verrassing komt op p. 81-82 waar gesteld wordt dat ook de gegevens na 1893 zijn opgenomen; de titel van de studie dekt dus de lading niet volledig!




Stengers signaleert ook misbruiken bij het zich toeëigenen van adellijke titels, wat uiteindelijk leidde tot : "Un état nominatif et alphabétique des familles qui font partie de la noblesse du royaume au 31 décembre 1881 sera publié par le Moniteur du 19 octobre 1882." Noot LT: opmerkelijk dat hier over 'familles' gesproken wordt.
Jean Stengers (1922-2002).
Vrienden,
Hieronder het schema dat de verdeling van het vermogen in de 19de eeuw illustreert.
In de periode van 62 jaren waren er slechts 2.277 personen die genoeg belasting (bijna uitsluitend grondbelasting) betaalden om verkiesbaar te zijn voor de senaat. Dit was dus de ‘1 promille’ van de 19de eeuw.




Daarvan behoorde 50,4 % tot de adel.




276 gefortuneerden hadden één of meerdere bestuursmandaten in NV’s met een kapitaal van meer dan 2 miljoen frank. Op zich zegt dat niks als je ‘het gewicht’ van het mandaat en van de NV niet kent. Noot LT: voor de gebruikte bronnen leze men p. 79: Trioen, Demeur, Recueil spécial ..., COPPIN. Noot LT: Stengers wijst erop dat met name in de textielsector heel laat is overgeschakeld naar het statuut van de NV en dat vele bedrijven er gewone familiebedrijven zijn gebleven.
De bespreking van de bestuursmandaten vindt men op p. 127 e.v. (Kurgan)
Het systeem van het cijnskiesrecht bracht dus automatisch de superrijken aan de macht: enkel zij waren verkiesbaar (zo ze zich al kandidaat stelden).
Het spreekt vanzelf dat enkel de ‘superrich’ de financiële slagkracht hadden om grote bedrijven van kapitaal te voorzien en aan de gang te houden als het minder goed ging. Bij crisissen kon men zwakke broertjes opslorpen. Bij kapitaalsverhogingen konden enkel de superrich meedoen. Het advies van dure advocaten en consultants konden enkel zij zich veroorloven.
Uit het schema blijkt ook dat we slechts 1.148 records van adellijken moeten aanmaken en dat we daarmee reeds de helft van de superrich nominatief hebben afgedekt. Ik schat dat je dan bij zo’n 300 personen terechtkomt die gelijktijdig leefden. Als die 300 personen familiale banden hadden dan kom je terecht bij misschien maar 30 groepen. Noot LT: Bij verdere lectuur stootten we op p. 111 waar een tabel staat voor de jaren 1842 en 1892 betreffende de 'cens complet'. In 1842 bereikten 237 adellijken en 175 niet-adellijken de vereiste cijns van 2.116 frank. In 1892 waren er dat respectievelijk 275 en 276. De adel houdt dus goed stand en de rijke burgerij rukt fors op. Dit is volledig in overeenstemming met de bevindingen van Paul Janssens. Toch moeten we hier opmerken dat het bereiken van de cijns enkel het bereiken van een minimumvereiste is en geen uitspraak doet over de reële vermogens (stijging of daling) noch over de samenstelling daarvan. Het is zeer waarschijnlijk dat de adel rond de groeiende steden percelen heeft verkocht en die gelden heeft gebruikt om te herinvesteren in roerend kapitaal (aandelen, obligaties) of andere immobiliën.
In een logica van ‘intern overleg’ stellen dan 1 à 2 personen uit elke groep zich effectief kandidaat om tot senator te worden verkozen. Dat moeten zelfs niet de knapste koppen of de beste praters zijn, het verdedigen van het groepsbelang volstaat. Hierover moeten we met Paul Janssens praten om te zien of die redenering min of meer klopt. In ieder geval wil ik bij de input van ‘de index des éligibles’ het veldje ‘grootgrondbezitter’ hernoemen naar ‘cens complet/grootgrondbezitter’.
De 1.129 niet-adellijken maar wel gefortuneerden hebben niet direct het besloten groepsgevoel dat bij de adel wel bestaat maar zij hebben wel hun katholieke of vrijzinnige (loges) gezindheid. In de top-NV’s ontmoeten nobles en non-nobles elkaar en vermengen de winstbelangen zich.
In die zin zijn de politieke partijen (liberalen en katholieken) gedurende de 19de eeuw slechts vehikels om de belangen van kleine groepen te verdedigen.
Tenslotte – maar dat is al wel duidelijk – lijk ik uit naar de inscanning en verdere verwerking van de ‘Index des Eligibles’.
Met vriendelijke groeten,
Lucas
20150224
STENGERS Jean (direction), DE PAEPE Jean-Luc, KURGAN-VAN HENTENRYK Ginette@ wikipedia