28 oktober 2009: Wetsvoorstel tot de inrichting van een transparant systeem inzake de Civiele Lijst en de Koninklijke Schenking

Van Den Driessche Pol
28 oktober 2009: Wetsvoorstel tot de inrichting van een transparant systeem inzake de Civiele Lijst en de Koninklijke Schenking
Voorstel
Pol Van Den Driessche

Wetsvoorstel tot de inrichting van een transparant systeem inzake de Civiele Lijst en de Koninklijke Schenking (4-1482)
(28-10-2009)

Ingediend door Pol Van Den Driessche en Els Schelfhout




TOELICHTING

Op 20 november 2008 werd naar aanleiding van enkele parlementaire vragen in de schoot van de Senaat een werkgroep opgericht die zich moest buigen over de dotaties aan leden van de Koninklijke familie. Tijdens de installatievergadering van 20 november 2008 werd beslist dat de werkgroep de werkwijze van het Bureau overneemt aangezien de vaste leden van de werkgroep eveneens lid zijn het Bureau.
De werkgroep vergaderde achter gesloten deuren en hoorde enkele nationale en internationale deskundigen: prof. H. Matthijs (VUB), mevr. K. Stangherlin, prof. A. Alen (KULeuven), prof. M. Verdussen (UCL), prof. W. Konijnenbelt (Univ. Amsterdam) en prof. Luis Maria Diez-Picazo (magistraat in het Spaanse Tribunal supremo).
Na elf werkgroepvergaderingen nam de werkgroep op 2 juli 2009 enkele aanbevelingen aan, gericht aan de regering, om het statuut van de dotaties aan leden van de Koninklijke familie te regelen.

Er wordt een abstract systeem van dotaties voorgesteld dat er uitziet als volgt:

- er wordt een dotatie toegekend aan de vermoedelijke troonopvolger vanaf 18 jaar waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen het gedeelte dat dienst doet als kostenvergoeding en het gedeelte dat overeenkomt met een inkomen. De vermoedelijke troonopvolger vervult, zijn/haar taken in overleg met de regering;

- de mogelijkheid wordt gecrëeerd om de dotatie van de vermoedelijke troonopvolger bij huwelijk te verhogen of aan de echtgeno(o)t(e) een dotatie toe te kennen;

- er wordt een dotatie toegekend aan de overlevende echtgeno(o)t(e) van de Koning/Koningin en de vermoedelijke troonopvolger. De dotatie van de overlevende echtgeno(o)t(e) van de Koning/Koningin mag niet hoger zijn dan de dotatie van de vermoedelijke troonopvolger;

- er wordt een dotatie toegekend aan de Koning/Koningin op rust en zijn overlevende echtgeno(o)t(e);

- de bestaande dotaties van prins Laurent en prinses Astrid worden gerespecteerd;

- er wordt een regeling uitgewerkt inzake onverenigbaarheden voor het genot van een dotatie;

- er wordt een stelsel inzake bezoldiging voor taken van algemeen belang uitgewerkt;

- het toezicht op de dotaties gebeurt door de eerste Voorzitter van het Rekenhof. Elk jaar worden de bedragen van de voornaamste rubrieken van de dotaties bekend gemaakt samen met een verslag van de voornaamste activiteiten van algemeen belang van de Koninklijke familie.

Op het moment van de redactie van huidig wetsvoorstel heeft de regering nog geen wetgevend initiatief genomen om de aanbevelingen uit te voeren.

Met betrekking tot de Civiele Lijst en de Koninklijke Schenking werden er echter geen aanbevelingen gemaakt door de werkgroep. Deze onderwerpen kwamen echter wel ruim aan bod tijdens de bespreking in de werkgroep.

Reeds jarenlang wordt er in media en politiek gespeculeerd en gediscussieerd over de ‘werkelijke kostprijs’ van onze monarchie. Maar hoeveel bedraagt die kostprijs nu eigenlijk? Om de discussie te kunnen voeren op basis van betrouwbare en correcte gegevens, en niet op basis van emoties, en om de discussie uiteindelijk ook te kunnen beslechten, is het noodzakelijk dat er een grotere transparantie ontstaat met betrekking tot de kosten die verband houden met de monarchie. Een grotere transparantie zorgt voor een betere democratische controle en meer politieke stabiliteit. Deze transparantie kadert in de ‘monarchie nieuwe stijl’, een monarchie die beter beantwoordt aan de verwachtingen van de bevolking anno 2009 en beter gewapend is ten aanzien van de hedendaagse uitdagingen waaraan onze constitutioneel systeem wordt blootgesteld.

Huidig wetsvoorstel regelt daarom de transparantie met betrekking tot de Civiele Lijst en de Koninklijke Schenking.

Civiele Lijst – De Civiele Lijst kan worden omschreven als « de financiële middelen die ter beschikking gesteld worden van de Koning. Krachtens artikel 89 G.W. wordt de Civiele Lijst door de wet vastgesteld voor de duur van de Regering van elke Koning. Op die manier wordt ook de financiële onafhankelijkheid van de Koning t.a.v. het Parlement bewerkstelligd. »

In de memorie van toelichting van het wetsontwerp dat later de wet van 16 november 1993 is geworden, wordt de Civiele Lijst als volgt gedefinieerd: « het geheel der middelen die de Natie ter beschikking stelt van het staatshoofd om hem toe te laten in volledige morele en materiële onafhankelijkheid gestalte te geven aan de Koninklijke functie, zowel in het binnen als het buitenland. Ze bestaat enerzijds uit een éénmalig vast te stellen dotatie, en anderzijds uit het recht op het gebruik van de Koninklijke woningen, teneinde hem toe te laten met passende waardigheid en uitstraling de continue vertegenwoordiging van het land te verzekeren. »

De Civiele Lijst heeft een « sui generis » karakter en is sterk verbonden met het instituut van de Koning, als constitutioneel staatshoofd en als onderdeel van de uitvoerende macht. De goederen van de Civiele Lijst zijn vrij van enige bijdrage aan de Schatkist. Er moet geen belasting op worden betaald. Juridisch kan men de geldelijke middelen van de Civiele Lijst ook kwalificeren als een dotatie.

De Civiele Lijst voor de huidige vorst, Koning Albert II, werd vastgelegd in de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip.

De term ‘Civiele Lijst’ is een term die stamt uit het Verenigd Koninkrijk van de 17de eeuw en het jaargeld uitmaakt dat de schatkist toekent aan de Vorst om zijn/haar werkzaamheden te kunnen uitoefenen. Zowel de Franse Grondwet van 3 september 1791 als de Belgische Grondwet van 1831 (oud artikel 77 G.W.) namen het principe van de ‘Civiele Lijst’ over.

In 1965 is de indexering van de Civiele Lijst geïntroduceerd voor de Regering van Koning Boudewijn. Deze indexering wordt niet geacht strijdig te zijn met het principe van de eenmalige vaststelling door de wet van de Civiele Lijst, zoals voorzien in art. 89 G.W. Daarnaast werd de Civiele Lijst met ingang van 1994 driejaarlijks geherwaardeerd op grond van de evolutie van de reële lonen van de diensten van algemeen bestuur van de Federale Staat en van de toename van de werkgeversbijdragen inzake sociale zekerheid.

Ten gevolge van een wetswijziging van 22 december 2008 werd het systeem van indexatie gewijzigd. De wet voorziet dat de evolutie van de Civiele Lijst en de dotaties aan de diverse leden van het Koningshuis vanaf 1 januari 2009 worden gekoppeld aan de gezondheidsindex en niet langer aan de index der consumptieprijzen.

Het bedrag van de Civiele Lijst werd in 1993 vastgelegd op 244 miljoen frank en wordt betaald per trimester. Anno 2009 bedraagt het bedrag van de Civiele Lijst iets meer dan 10,5 miljoen euro.

Hierna treft men een vergelijkende tabel aan betreffende het bedrag van de Civiele Lijst sinds het ontstaan van de Belgische monarchie (in Belgische frank):

C.L. in toenmalige BEF In BEF 2000 Budget Staat In BEF 2000 einde regering Budget Staat
Leopold I 1831 2.751.450 729.134.250 3,35% 606.581.240 1,38%
1865
Leopold II 1865 3.300.000 727.513.890 1,661% 568.783.580 0,533%
1909
Albert I 1909 3.300.000 568.783580 0,533% - -
1926
1927 9.500.000 209.719.580 - 248.365.690 0.082%
1934
Leopold III 1934 12.000.000 313.725.090 0,104% 173.769.880 0,037%
1951
Boudewijn 1951 36.000.000 208.523.860 0,045% - -
1959
1960 42.000.000 219.931.790 - 241.757.970 0,012%
Albert II 1993 244.000.000 275.263.390 0,014% 284.900.000 0,015%
-

De Civiele Lijst voorziet dat de Koning de beschikking krijgt over de onroerende Kroongoederen (Koninklijke woningen) (Koninklijk Paleis van Brussel, het kasteel van Laken, de helft van het park van Laken en een pand in de Brederodestraat met de garages en ambtsappartementen van de chauffeurs) onder beding dat de Civiele Lijst wordt aangewend voor het inwendig onderhoud en de meubilering ervan. De Koninklijke familie heeft ook de beschikking over bepaalde onroerende goederen van de Koninklijke Schenking (infra). De brandstof nodig voor de verwarming van het paleis te Brussel wordt door de Federale Staat geleverd. Er wordt geen melding gemaakt van andere kosten die ten laste worden gelegd van de Federale Staat. Conform de redenering gemaakt in de wet van 16 november 1993 moeten alle andere kosten die betrekking hebben op de uitoefening van de functie van de Koning van de Civiele Lijst worden betaald. Uit de bovenstaande tabel kan men opmaken dat het bedrag van de Civiele Lijst aanzienlijk gestegen is voor de Regering van Koning Albert II ten aanzien van de Regering van Koning Boudewijn. Deze stijging werd door de toenmalige minister van Financiën MAYSTADT verantwoord als volgt: « Bij de bepaling van het bedrag van deze Civiele Lijst heeft de regering tevens rekening willen houden met het gegeven dat tijdens de regering van Koning Boudewijn I talrijke kosten aanzienlijk sneller zijn gestegen dan de kosten van levensonderhoud. Dat is met name het geval voor de loonkosten. »

Koninklijke Schenking – De oorsprong van de Koninklijke Schenking is terug te vinden in de Regeerperiode van Koning Leopold II. Onder meer door zijn zakelijke activiteiten in de voormalige kroonkolonie Kongo had deze een aanzienlijk vermogen opgebouwd. Omdat hij niet wenste dat het vermogen bij zijn dood zou overgaan op zijn twee spilzuchtige dochters en hun buitenlandse echtgenoten schonk hij in 1903 een groot deel van zijn onroerend vermogen aan de Belgische Staat. Aan de schenking zijn wel een aantal voorwaarden verbonden, zo mag onder meer de eigendom niet worden vervreemd, het karakter moet worden bewaard (oorspronkelijke functie en uitzicht) en het genotrecht van de goederen aan de Koninklijke familie moet worden verzekerd. De Koninklijke Schenking moet daarnaast zelfbedruipend zijn, dat wil zeggen dat de opbrengsten voldoende moeten zijn om de kosten te dekken. In 1930 werd om het patrimonium beter te kunnen beheren – het beheer was in de loop van de tijd immers over verschillende departementen verspreid – een openbare instelling opgericht onder toezicht van de minister van Financiën. De Koninklijke Schenking wordt beheerd door een beheerraad die bestaat uit 11 leden: vier dignitarissen of gewezen dignitarissen, een vertegenwoordiger van de rechterlijke macht, twee vertegenwoordigers van de respectievelijk openbare en private financiële sector, twee ambtenaren van respectievelijk het Vlaamse en Waalse bestuur, twee ambtenaren van de administratie van de B.T.W., Registratie en Domeinen. Het voorzitterschap wordt waargenomen door de Grootmaarschalk van het Hof. Begin 2008 werd Geert Noels, voormalig hoofdeconoom van het succesvolle beurshuis Petercam aangesteld als nieuwe bestuurder van de Koninklijke Schenking om wat ‘nieuw bloed’ te brengen in de overwegend ‘oude’ raad van bestuur van de Koninklijke Schenking.

De Koninklijke Schenking betreft een publieke instelling, en niet een privé-bezit. De Koninklijke Schenking valt als bestuurlijke overheid onder artikel 32 GW en onder de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur.

De waarde van het patrimonium van de Koninklijke Schenking wordt op zo’n 450 à 480 miljoen euro geschat. In 2007 bleek dat de Koninklijke Schenking stelselmatig financieel tegenvallende resultaten boekt. De redenen hiervoor zouden slecht beheer zijn van het patrimonium van de Koninklijke Schenking. De gebouwen in de Europese wijk zouden verhuurd worden met erg nadelige huurcontracten, de huur- en pachtopbrengsten vallen sterk tegen en ook uit de roerende beleggingen wordt geen voldoende rendement behaald. Met een vastgoedportefeuille van een dergelijke omvang zou men er toch moeten kunnen in slagen om ten minste een ‘break even’ resultaat te boeken. In de laatste vijf jaar was de Koninklijke Schenking echter drie jaren verlieslatend waardoor er zelfs gebouwen verkocht moesten worden.

Met betrekking tot de Koninklijke Schenking bestaat er een groot gebrek aan transparantie. In zijn rapport van 2002 stelt het Rekenhof onder andere dat « er geen precieze en volledige inventaris of lijst bestaat van de roerende en onroerende goederen » en « dat het nagaan van het rendement van de gebouwen of de uitbating van het rendement van de gebouwen of de uitbating van het vermogen bij gebrek aan informatie niet mogelijk is. » De auditeur van het Rekenhof constateert dat « … het boekhoudsysteem van de Koninklijke Schenking, dat slechts een ontvangsten- en uitgavenrekening bevat overeenkomstig een koninklijk besluit dat van 1930 dateert, onvoldoende rekenschap geeft van de financiële en patrimoniale toestand van de instelling en niet langer beantwoordt aan de huidige verwachtingen inzake de aflegging van rekeningen en inzake transparantie. »

De Koninklijke Schenking zou uit de volgende goederen bestaan:

Onroerende goederen:

Huisvesting van Koning, Koningin en kroonprins:
Koninklijk Paleis van Brussel, Belvédèrekasteel (woning Koning Albert en Koningin Paola), het Kasteel van Laken, het park van Laken en de Koninklijke serres
Opm. Het Kasteel van Laken en het Koninklijk Paleis zijn staatseigendom

Woningen en buitenverblijven:
Kasteel Stuyvenberg, Villa Clementine, Kasteel van Ciergon, kasteel van Fenffe, kasteel van Villers-sur-Lesse

Goederen opengesteld voor het publiek:
Dudenpark Vorst, de Japanse toren en het Chinees paviljoen, Elisabethpark, het arboretum in Tervuren, de Kapel van Küssnacht, het herenhuis ‘Bellevue’, het domein te Raversijde

Verhuurde goederen:
Voormalige woning prinses Astrid aan de achterkant van het paleis van Brussel, woningen in Laken en in de Ardennen betrokken door personeelsleden, kasteel Ravenstein met golf, grond British school of Brussels, eerste Koninklijke residentie Langestraat te Oostende, de Golf van Klemskerke, Hertoginnedal, kasteel Narafi, sportstadion Royal Union, vijvers te Bosvoorde, Brussel Royal Yacht Club te Laken, Internossportclub in Strombeek-Bever, bioscoop Vendôme te Elsene, kantoorgebouw Coudenberg, kantoorgebouw Jan Jacobs, kantoorgebouw Quatre Bras, meer dan de helft van het grondgebied van Villers-sur-Lesse met inclusief een 7-tal boerderijen, 6.700 hectare Koninklijke domeinen in de Ardennen, landgoed van Ferage

Roerende goederen:

Portefeuille roerende goederen ter waarde van 300 miljoen euro.

Transparantie

Uit diverse onderzoeken en parlementaire vragen betreffende de Civiele Lijst, de inkomstenbronnen en uitgaven van het Koningshuis, de Koninklijke Schenking en de diverse activiteiten - waaronder de Koninklijke stichtingen en fondsen - blijkt dat het verkrijgen van een volledig, transparant en correct beeld van de diverse inkomstenbronnen van het Koningshuis en de wijze waarop deze worden besteed, allesbehalve een gemakkelijke opgave is.

Met betrekking tot de inkomsten en uitgaven van het Koningshuis wordt immers geen dubbele boekhouding bijgehouden. Daarnaast blijkt dat er in diverse hoekjes van de begroting van verschillende departementen nog wordt voorzien in inkomsten en het betalen van uitgaven voor het Koningshuis naast de Civiele Lijst. Via diverse constructies van stichtingen en VZW’s (o.a. de VZW ‘t KINT) wordt voorzien in bijkomende vormen van subsidiëring van bepaalde leden van het Koningshuis.

De totale kostprijs van de Belgische monarchie wordt op 17.800.000 euro geraamd zonder de Civiele Lijst en zonder de dotaties en ongeveer op 30.000.000 euro met de Civiele Lijst en de dotaties. De uitgaven in de verschillende departementsbegrotingen in verband met de Belgische Monarchie zouden de volgende zijn:

Binnenlandse Zaken 14-15 miljoen euro
(220 manschappen van de federale politie
die voor de veiligheid instaan)

Buitenlandse Zaken 981.000 euro
(Staatsbezoeken, officiële bezoeken, etc.)

Defensie 2 miljoen euro
(Gedetacheerde militairen, gebruik militaire
vliegtuigen)

Wetenschapsbeleid 598.000 euro
(Openstellen voor het publiek van het
Koninklijk Paleis)

Om voorgaande redenen wordt voor de Civiele Lijst een systeem ingevoerd dat vergelijkbaar is met het systeem van het Nederlandse staatsmodel.

In Nederland is een systeem van toepassing waarin alle andere kosten met betrekking tot het Nederlandse koningshuis, door andere departementen gemaakt, bekend gemaakt worden op een transparante wijze. Recent deed de stuurgroep Zalm, opgericht door de Nederlandse regering, enkele concrete aanbevelingen ten behoeve van de tweede Kamer met betrekking tot de transparantie van de kosten van de monarchie in de rijksbegroting. In het rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen drie begrotingsposten, de eerste post betreft de uitkeringen en de twee andere posten betreffen functionele uitgaven van de Koningin en doorbelaste uitgaven van andere begrotingen. Het gaat hierbij om de uitgaven die een directe relatie hebben met de constitutionele Koning als staatshoofd. Van jaar tot jaar moet de hoogte ervan worden vastgesteld. Zij kunnen dus variëren maar men moet binnen die posten blijven.

In huidig wetsvoorstel wordt bepaald dat er in de algemene toelichting bij de begroting een gedetailleerd verslag wordt opgenomen waarin ‘alle’ uitgaven met betrekking tot de monarchie worden opgenomen. Het betreft niet enkel de uitgaven voor de Civiele Lijst en de dotaties maar ook de uitgaven opgenomen in de begroting van de diverse departementen ten behoeve van de monarchie worden in het verslag opgenomen, zoals uitgaven voor beveiliging, uitgaven voor staatsbezoeken, enz. De burger verkrijgt op deze wijze ook de transparantie die hij/zij verdient: de uitgaven voor het Koningshuis – al dan niet via de Civiele Lijst – worden immers betaald door de belastingbetaler, dat komt de politieke stabiliteit ten goede. Ten slotte moet een volledig en transparant beeld van de inkomsten- en uitgavenstromen het voor de Wetgevende Kamers ook mogelijk maken om het bedrag van de Civiele Lijst met kennis van zaken te kunnen beoordelen op het ogenblik dat een nieuwe vorst aantreedt.

Voor wat de Koninklijke Schenking betreft wordt in het wetsvoorstel voorzien dat de inkomsten, de uitgaven en alle activa van de Koninklijke Schenking het voorwerp uitmaken van een systeem van dubbel boekhouden. Daarnaast moet er een jaarrekening worden opgesteld die moet worden gecontroleerd door het Rekenhof en vervolgens overgemaakt aan de Wetgevende Kamers. Op deze wijze verkrijgt men een volledig en transparant beeld op het patrimonium en het beheer van de Koninklijke Schenking.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Art. 1

Conform artikel 83 van de Grondwet moet elk wetsvoorstel aangeven of het een aangelegenheid betreft als bedoeld in artikel 74, 77 of 78 G.W.

Art. 2

Uit diverse parlementaire vragen blijkt dat overheidsdepartementen taken verrichten voor het Koningshuis terwijl de Civiele Lijst moet dienen om de kosten van het Koningshuis te dekken. Daarnaast wordt langs allerlei begrotingsposten bij de diverse overheidsdepartementen voorzien in additionele inkomsten voor het Koningshuis, terwijl dat niet is voorzien in de wet van 16 november 1993 en hierop ook geen enkele vorm van democratische controle bestaat. De enige uitzondering die is voorzien inzake de kosten die daarnaast nog ten laste komen van de Staat zijn de brandstofkosten voor de verwarming van het Paleis in Brussel.

Dit artikel voert een vorm van transparantie in met betrekking tot de uitgaven gedaan ten behoeve van de monarchie, vergelijkbaar met het Nederlands systeem. In de algemene toelichting bij de begroting wordt een gedetailleerd verslag opgenomen waarin alle uitgaven met betrekking tot de monarchie worden opgenomen.

Art. 3

Dit artikel voert een vorm van transparantie in met betrekking tot de Koninklijke Schenking. Er wordt met betrekking tot de activiteiten van de Koninklijke Schenking een systeem van dubbele boekhouding ingevoerd. De beheerraad van de Koninklijke Schenking zorgt voor de opstelling van een jaarrekening en een jaarverslag. Daarnaast wordt voorzien dat het Rekenhof de jaarrekening controleert. De jaarrekening, het jaarverslag en het rapport van het Rekenhof worden aan de Wetgevende Kamers overgemaakt. Op deze wijze is een democratische controle mogelijk. Het spreekt voor zich dat alle kosten die hiermee verband houden ten laste vallen van de Koninklijke Schenking zelf, inzake de privéondernemingen die dezelfde boekhoudkundige verplichtingen moeten naleven vallen deze kosten immers ook ten laste van de onderneming zelf. Er weze opgemerkt dat een dubbele boekhouding één van de aanbevelingen vormt van het rapport van het Rekenhof van 12 januari 2005.

Art. 4

Het Koninklijk Besluit van 9 april 1930 dat betrekking heeft op de inrichting en het juridisch statuut van het beheer van de Koninklijke Schenking wordt opgeheven. Aangezien er een systeem van dubbel boekhouden wordt geïnstalleerd, is het voornoemde K.B. niet langer relevant en wordt het daarom opgeheven.

Art. 5

Het artikel wijzigt de samenstelling van de beheerraad van de Koninklijke Schenking. Er wordt voorzien in een meer evenwichtige samenstelling van de raad van beheer door naast twee vertegenwoordigers van de FOD Financiën ook een vertegenwoordiger van de minister van Begroting toe te voegen. Daarnaast wordt voorzien in een democratische controle vanwege de wetgevende macht door een vertegenwoordiger van Kamer en Senaat op te nemen in de beheerraad.

De beheerraad kan zelf een afgevaardigd bestuurder aanduiden onder de leden van de beheerraad die wordt belast met het algemeen en lopende beheer van de Koninklijke Schenking.

De beslissingen van de beheerraad worden genomen bij gewone meerderheid indien het quorum bereikt is. Aangezien de beheerraad voortaan slechts uit negen leden bestaat, wordt de regeling van een beslissende stem van de voorzitter niet langer weerhouden. De beheerders kunnen zich schriftelijk laten vertegenwoordigen door een collega. De procedure om geldig te stemmen op een nieuwe bijeen geroepen vergadering met dezelfde agenda, indien de beheerraad niet in aantal is, wordt behouden in het wetsvoorstel.

Art. 6

Technische wijzigingen naar aanleiding van artikel 5 van huidig wetsvoorstel.

Art. 7

Het artikel regelt de datum van inwerkingtreding van de wet.


POL VAN DEN DRIESSCHE
ELS SCHELFHOUT


WETSVOORSTEL

Art. 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 10 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991 wordt aangevuld met een 7° dat luidt als volgt:

« 7° een volledig en gedetailleerd verslag inzake alle uitgaven voor de monarchie, gefinancierd door: de Civiele Lijst, het dotatiesysteem voor sommige leden van de Koninklijke familie, de algemene uitgavenbegroting van het rijk, of door gelijk welke natuurlijke of rechtspersoon, instelling of orgaan gefinancierd met staatsmiddelen. »

Art. 3

§ 1. Met betrekking tot de Koninklijke Schenking zoals opgericht in het Koninklijk Besluit van 9 april 1930 dat betrekking heeft op de nieuwe inrichting en het juridisch statuut van het beheer van de Koninklijke Schenking wordt een systeem van dubbel boekhouden gevoerd overeenkomstig de boekhoudkundige principes vervat in de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen.
§ 2. De beheerraad van de Koninklijke Schenking zoals voorzien in het Koninklijk Besluit van 9 april 1930 wordt belast met het opstellen van de boekhouding en de jaarrekening zoals bepaald in § 1.
De jaarrekening wordt opgesteld binnen de zes maanden na afsluiten van het boekjaar en overhandigd aan de beide Wetgevende Kamers;

§ 3. De beheerraad van de Koninklijke Schenking zoals voorzien in het Koninklijk Besluit van 9 april 1930 wordt belast met het opstellen van een jaarverslag conform artikel 96 van het Wetboek Vennootschappen dat binnen de zes maanden na afsluiting van het boekjaar wordt overhandigd aan de beide Wetgevende Kamers;

§ 4. De jaarrekening wordt gecontroleerd door het Rekenhof.
Het Rekenhof beschikt voor de uitoefening van haar taken over alle bevoegdheden voorzien in artikel 5bis van de Wet op de inrichting van het Rekenhof van 29 oktober 1846.
Het Rekenhof stelt naar aanleiding van de jaarrekening een omstandig schriftelijk rapport op dat wordt overhandigd aan de beide Wetgevende Kamers.

§ 5. De kosten voor het opstellen van de boekhouding, de jaarrekening, het jaarverslag en de controle op de jaarrekening worden gedragen door de Koninklijke Schenking;

Art. 4

Het Koninklijk Besluit van 9 april 1930 dat betrekking heeft op de nieuwe inrichting en het juridisch statuut van het beheer van de Koninklijke Schenking wordt opgeheven.

Art. 5

De Koninklijke Schenking wordt bestuurd door een beheerraad bestaande uit de volgende personen:

- twee dignitarissen of gewezen dignitarissen van het Huis van de Koning waaronder: de intendant die van rechtswege lid is;
- één ambtenaar (of gewezen ambtenaar) van het Vlaamse Gewest bevoegd voor de bossen;
- één ambtenaar (of gewezen ambtenaar) van het Waalse Gewest bevoegd voor de bossen;
- twee ambtenaren (of gewezen ambtenaar) van de FOD Financiën;
- één ambtenaar (of gewezen ambtenaar) aangeduid door de minister van begroting;
- twee leden van de wetgevende kamers aangeduid door hun respectieve plenaire vergadering bij gewone meerderheid waarvan één behoort tot de Kamer van Volksvertegenwoordigers en één behoort tot de Senaat.

De leden van de beheerraad worden aangewezen bij Koninklijk Besluit.

Een lid van de beheerraad kan zich schriftelijk laten vertegenwoordigen door een collega, zonder dat een beheerder meer dan twee collega’s kan vertegenwoordigen.

De raad verkiest een afgevaardigde beheerder onder de leden van de beheerraad die de titel van afgevaardigd beheerder voert en belast wordt met het algemeen en lopend beheer van de Koninklijke Schenking;

De raad kan alleen geldige beslissingen nemen indien de meerderheid van de leden aanwezig of vertegenwoordigd is.

De beslissingen worden genomen bij meerderheid van de stemmen.

Indien de beheerraad niet in voldoende getal is, kan een tweede vergadering met dezelfde dagorde als de eerste geldig beraadslagen, wat ook het aantal van de aanwezige leden zij. De oproepingen worden in dit geval per ter post aangetekende brief minstens acht dagen voor de vergadering verzonden; de afgifte van de brief op de post geldt als kennisgeving vanaf de volgende dag.
Art. 6
De minister van Financiën wordt belast met de uitvoering van deze wet.
Art. 7
Deze wet treedt in werking op de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.


POL VAN DEN DRIESSCHE
ELS SCHELFHOUT
Van Den Driessche Pol@ wikipedia