21 juli 1915: toespraak Albert I tot zijn soldaten

LT
21 juli 1915: toespraak Albert I tot zijn soldaten
"Koninkrijk België.

Uitroeping aan het leger en het Belgische Volk door Zijne Majesteit Koning Albert I gedaan in Vlaanderen den 21sten Juli 1915.

Soldaten!

Helden gevallen op het veld van eer, roemrijke dooden en verminkten, gij soldaten strijdende en lijdende aan mijne zijde op het smalle nog ongeschonden gedeelte van den grond uwer voorouders, laat mij u zeggen welke toewijding, welke diepe bewondering ik voor u gevoel.

Het is niet uwen koning die tot u spreekt, het is uwen vriend die met u den langen pijnlijken weg beklimt.

Welhaast gedurende twaalf maanden hebt gij niet opgehouden te strijden, gij hebt u overladen met eenen onsterfelijken roem; uwe veldslagen van Luik en den Ijzer zijn in de geschiedenis geboekt en zullen in het geheugen van 's menschdom nooit uitgewischt worden.

Gij hebt de laatste winter in't bijzonder geleden, boven al het gene men zich kan inbeelden. Sedert de overrompeling hebt gij alle dagen geleden, in uw vleesch tot in uwe ziel. Soldaten, mijne kinderen, hebt moed, want het is nog niet gedaan.

Gij moet u voorberijden (sic!, LT) om het uur te zien komen van de kastijding der misdadige kijzers (sic!, LT) en hunne medeplichtige volkeren, welke den oorlog hebben doen losbreken over ons land en de wereld, de gruwelijkste, de moordadigste, de onjuiste die de geschiedenis heeft aangeteekend.

België leefde stil en gelukkig, vriend van kunsten en nijverheid en handel; was middelmatig gewapend en wilde geen leed aan niemand.

Nochtans gedurende zeven jaar, de Duitsche en Oostenrijksche stafs maakten en verzamelden plannen in de grootste geheimen en duisternissen met het inzicht om op eenen gepasten oogenblik donderende en bliksemende op te treden, ons land te verkrachten, over onze lichamen heen te stappen, zonder eene minuut te verliezen om Frankrijk te bereiken dat zich aan 't marschvaardigen was, het te kruisigen vooraleer het zich kon verdedigen.

Reeds in November 1913, wanneer ik de gastheer was van Willem II te Potsdam, verstond ik den ganschen omvang des gevaars welke ons land bedreigde.

Keizer Willem en de veldheer Von Molltke spraken mij op dreigenden toon aangaande België voor een onvermijdelijk gevaar van een oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk, en van hunne overtuiging van eenen goeden uitslag; ik begreep het doel van hunne vertrouwelijke mededeeling.

De keizer wilde van mij een bewijs van lafhartige gedienstigheid, van verraad en van amstmisdaad (sic!, LT).

België heeft zich op zijn eerewoord verplicht tegenover de mogendheden, waarborgen zijner onzijdigheid, van zijne onzijdigheid tegen iedere aanvaller, wie het ook weze, te verdedigen. Het kon niet toegeven aan het openen zijner grenzen, zonder te kort te doen aan zijn eerewoord, zonder verraad te plegen.

Het ultimatum (het afgezonden schrijven van Duitschland aan België van 1 Augustus 1914, om plaats te leveren aan de Duitsche troepen mits vergoeding was een daad van geweld die om wraak roept.

Welhaast de duitsche horden overweldigden den belgischen grond en begonnen hun werk van moord, brand en diefstal.

Alsdan, soldaten, hebt gij aan de wereld getoond, het schouwspel van heldhaftigheid welke de geschiedenis van het verleden niet heeft gekend, en al de volkren der wereld sidderden van bewondering.

Het verdedigen van Luik zooals van den Ijzer blijven in gouden letters in de geschiedenis van België aangeteekend.

Roem aan het Belgische leger, dat wederstand durfde bieden aan de machtigste gewapende mogendheid die ooit bestaan heeft.

Roem aan de soldaten van Luik die de wereld en de beschaving redden van eene bliksemende overwinning der pruisen.

Soldaten van den Ijzer, gij waart op uwe beurt in de handen der Voorzienigheid en hield ten slotte het zwaard tegen van den inrukkenden vijand.

Het is zes eeuwen geleden dat uwe voorvaderen in de vlakte van Kortrijk, eenige uren van hier het leenstelsel der Franschen verpletterden en stichtten het eerste gouvernement (bewind)
LT@ wikipedia