Geld maken in oorlogstijd: economische collaboratie 1940-1945 (vertaling van Belgian Business in the Nazi New Order)

GILLINGHAM John
Geld maken in oorlogstijd: economische collaboratie 1940-1945 (vertaling van Belgian Business in the Nazi New Order)
Gebrocheerd, 216 pp., in-8. Bibliografische noten, bibliografie, chronologie. Vertaling: Mimi Vereycken

Bespreking door F. Meire (1980):
J. R. Gillingham, Belgian Business in the Nazi New Order (Gent: Jan Dhondt stichting, 1977, 237 blz.). Deze Amerikaanse historicus is de eerste die met zijn studie een globaal overzicht geeft van het Belgische industriële en financiële establishment en van de Duitse economische politiek in België tijdens de bezetting. Hitler had geen vooropgezette plannen voor de bezetting van België. Bovendien had hij als het ware aan geen enkele instantie de macht gedelegeerd om een consequente politiek in praktijk te brengen. Pogingen in die richting werden evenwel ondernomen door de Militaire Administratie, onder leiding van Reeder, en de meer opbouwend gezinde Duitse zakenlui. In de herfst van 1940 legden zij de prioriteiten van de officiële politiek van het Rijk in bezet België vast. De politieke reorganisatie werd ondergeschikt gemaakt aan de economische eisen van de oorlogsinspanning. Dit laatste impliceerde dat de bezettende macht verplicht was de steun te zoeken van de Belgische zakenwereld. Vanaf juni 1940 werd een aanvang genomen met de economische ordening van België analoog aan de Duitse. Er werd overgegaan tot cartellering van de Belgische industrie. Tussen de verschillende industrietakken werden onderlinge produktieakkoorden afgesloten. Organisaties om de grondstoffen te inventariseren en te verdelen werden opgericht. De Duitsers konden daarbij rekenen op de welwillende hulp van de leidende Belgische industriële en financiële wereld. Reeds vóór de oorlog hadden deze kringen hun bewondering voor het Duitse economische model niet onder stoelen of banken gestoken. Zij waren ervan overtuigd dat de parlementaire democratie en het economische liberalisme België in een impasse voerden en dat structurele hervormingen naar het Duitse voorbeeld een noodzaak waren. Zij hadden hierbij de steun van de koning, die bij een eventuele oorlog samenwerken met de Duitse overwinnaar als enige mogelijkheid zag om België en zijn heerschappij te vrijwaren. Hun 'produktiepolitiek' bestond erin de Belgische uitvoer te verhogen en de macht van de zakenwereld in de economie en de administratie te versterken. De Belgische produkten moesten zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt worden. Dit vereiste dat kosteloze financieringen werden voorzien en dat de lonen werden gedrukt om zo goedkoper te werken dan de Duitse concurrentie. Dit alles ten koste van de consument, de spaarder en de loontrekkende. De Belgische zakenwereld begaf zich hiermee op glad terrein, want het succes van deze politiek was volledig afhankelijk van de Duitse akties. En al snel bleek dat de Duitse Auftragungsverlagerung-politiek(1) teleurstellend was. De Clearing-transfers(2) bereikten moeizaam hun streefcijfer en dan alleen onder dwang. Noch de Militaire Administratie noch de Rijksinstanties konden controle uitoefenen op het gebruik dat de Duitsers van de Clearing maakten. Zo werd de deur opengezet voor misbruiken. Het resultaat was een officieel gevoerde zwarte markt, met als direct gevolg inflatie. De onmacht van de Duitse zakenwereld om hiertegen op te treden ondermijnde de structuur van de organisaties, waarmee het Belgische economische establishment gehoopt had zijn leidende rol over de Belgische industrie te versterken. De Belgische economie werd geleidelijk onbestuurbaar. België viel ten prooi aan verschillende destructieve groepen en tendenzen die zich in de zomer van 1940 hadden gevormd. Dit gaf aanleiding tot grove sociale onrechtvaardigheden. In de lente van 1944 stond de Belgische industrie aan de rand van de afgrond. Vanaf september 1944 had de Belgische zakenwereld het belang ingezien om het verzet financieel te steunen. Zo waren zij als het ware in plaats van leveranciers van het Rijk, leveranciers van de geallieerden geworden. Gillingham beschouwt de Duitse economische politiek in België niettemin als een succes. Het Rijk beschikte over een belangrijke bondgenoot bij het veroveren van West-Europa en vond de Belgische zakenwereld bereid om de economie aan te passen aan de eisen van de Duitse markt. De klassieke argumenten waarmee de Belgische collaborerende industrie de 'produktiepolitiek' verdedigt, namelijk de voedselvoorraden beveiligen en de arbeidersdeportaties voorkomen, worden door Gillingham voldoende ontkracht. Bovendien wordt de bewering dat het Rijk in staat zou geweest zijn zelfde Belgische industrie te doen draaien onhoudbaar. De ware reden waarom de Belgische zakenwereld zo bereid was samen te werken was het feit dat de bezetting de obstakels wegveegde die een door de staat gesanctioneerde organisatie van de economie in de weg stonden en haar de macht schonk om zo'n organisatie tot stand te brengen. De na-oorlogse industrie beschikte zo over nieuwe instrumenten om te moderniseren, de nationale politiek te beïnvloeden en de sociale onderhandelingen te voeren. Het nazisme is daarom geen losstaande gebeurtenis in de geschiedenis maar sluit aan bij een verandering in methoden en mentaliteit van de zakenwereld die reeds inzette vóór de oorlog en zij had verstrekkende gevolgen na de oorlog. Met deze studie is het onderzoek over de houding van het Belgische industriële en financiële establishment tijdens de bezetting nog niet afgesloten. Het werk van Gillingham betekent zelfs nog maar een begin. Het is zijn verdienste dat hij aantoont welk een groot terrein van onderzoek er nog open ligt. Zijn boek zou een vertrekpunt kunnen betekenen voor een aantal deelstudies. Deze studie maakt onder meer duidelijk dat het onmogelijk is de koningskwestie te blijven idealiseren en te beschouwen buiten de economische context. De relatie tussen het Belgische patronaat, bankwezen en het verzet zou eveneens een veel dieper onderzoek verdienen. Het boek van Gillingham levert bovendien een belangrijke bijdrage tot de kennis van het fascisme. In die zin dat het nazi-regime voor het Belgische economische establishment geen breukpunt betekende maar een versnellingsfactor voor het doorvoeren van reeds vóór de oorlog noodzakelijk geachte structurele veranderingen. Een onderzoek naar de economische groepen en structuren in het interbellum zou hierover meer aan het licht kunnen brengen. Het nazi-regime bracht eveneens die mensen aan de macht die in de naoorlogse geallieerde economie belangrijke posten zouden bekleden. Hier is een even belangrijk uitgangspunt voor een onderzoek van de naoorlogse politieke en sociale structuren en processen. F. Meire

(1). De Duitse ijzerverwerkende industrie onder militair contract moest orders met een niet-militair karakter delegeren aan fabrieken in bezet West-Europa.
(2). Een Belg die produceerde voor een Duitser in Duitsland werd door deze laatste betaald in Reichsmark op een rekening bij de Deutsche Verrechnungkasse in Berlijn. Deze laatste schreef dan een krediet in, ook in Reichsmark, op de rekening die de Belgische Banque d'Emission daar had. Deze laatste betaalde in Belgische frank aan de Belgische producent. De procedure was omgekeerd als een Belg in België kocht van een Duitser in het Rijk.
GILLINGHAM John@ wikipedia
€ 15.00